Moergestel tot ongeveer het jaar 1000 Afdrukken


Deel 1: Een geschiedenis van Moergestel tot 1811
door Paul van Dun

-1-Moergestel tot ongeveer het jaar 1000

De tekst komt uit: Ad van den Oord en Paul van Dun: Merk toch hoe sterk. Moergestel schreef geschiedenis (Moergestel, 1996) (copyright).



De geografische omgeving

Het ongeveer driehonderd miljoen jaar geleden gevormde West-Europees schollenlandschap bestaat uit zogenaamde slenken en wat hoger gelegen horsten. Brabant en Limburg vormen de noordelijkste, aanvankelijk nog onder de zeespiegel gelegen uitloper van dit schollenlandschap. Pas ongeveer twee miljoen jaar geleden, rond het begin van het huidige geologische tijdvak, begon de zee gaandeweg te verdwijnen. Zo'n 800.000 jaar geleden zetten de Rijn en de Maas grind en zand af op dit door de zee prijsgegeven gebied. Behalve deze rivieren zette vooral tijdens de twee laatste ijstijden (ca. 150.000 en 12.000 jaar geleden) ook de wind veel fijn dekzand af op het nog kale gebied. Het schollenlandschap kreeg zo een licht glooiend karakter met hoogteverschillen van hooguit enkele meters.
De streek waarin Moergestel ligt, de Centrale Slenk, wordt in het oosten begrensd door de Peelhorst en in het westen door de Kempenhorst. Door de lagere ligging van deze slenk ten opzichte van de horsten, konden er zich fraaie beekdalen met riviertjes als Beerze, Rosep en Reusel vormen.
Toen het klimaat zo'n achtduizend jaar geleden warmer werd, kreeg dit door rivieren en wind gecreëerde landschap vegetatie. Brabant werd zo een groot loofwoud waar op de relatief hoge zandgronden de eik domineerde. In de natte, lagere delen groeiden elzenmoerasbossen, en in de zure natte delen met stagnerend grondwater groeiden berkenbroekbossen. Het Helsbroek bij Moergestel is een nog bestaand goed voorbeeld van een elzenmoerasbos.


Naamsverklaring

De namen van de Meierijse dorpen hebben meestal een vroeg-middeleeuwse oorsprong, en verwijzen vaak naar het toenmalige landschap van de streek. In oude middeleeuwse bronnen werd Moergestel vaak aangeduid als Gestel bij Oisterwijk. De naam Gestel bestaat uit twee delen; 'geest' voor hoge zandgrond en 'lo' voor bos. Dit komt overeen met de omgeving. De toevoeging van het naamelement 'moer' verwijst naar de directe nabijheid van moer- of veengronden.


De vroegste bewoners

De rond het begin van onze jaartelling levende Romeinen Caesar en Tacitus beschreven onze streek, ondanks de toen al aanwezige grote heidevelden, ook als een zeer bosrijk gebied. De bewoning bestond uit in nederzettingen van doorgaans één familie zeer verspreid levende Germaanse en Keltische stammen. Maar zij waren niet de oudste bewoners; archeologische vondsten in Moergestel en directe omgeving verraden dat er hier al veel eerder mensen vertoefden.
De verst teruggaande bewijzen van menselijke aanwezigheid dateren uit het Mesolithicum of de Middensteentijd. Uit dit tijdperk, dat tussen 8000 en 4000 voor onze jaartelling te plaatsen is, werden aan de Molenakkerweg een klopsteen en een kerfmes gevonden. Met zo'n klopsteen konden onder andere de huiden van gedode dieren bewerkt worden.
Het Neolithicum of de Nieuwe Steentijd heeft meer sporen van menselijke aanwezigheid nagelaten. Uit deze periode zijn er diverse bijlen en andere gebruiksvoorwerpen gevonden. Soms kwam de steen waarvan ze gemaakt waren van ver. Zo was een in 1976 op een akker aan de Broekzijde gevonden grijs bijltje gemaakt van vuursteen uit de regio rond Maastricht en Luik. Het betreffende bijltje is tussen 3200 en 1500 voor onze jaartelling vervaardigd. Een van de fraaiste vondsten uit deze periode is echter een uit rond 2400 voor onze jaartelling daterende pot uit de Seine-Oise-Marnecultuur.


Meer permanente vestiging

Aanvankelijk leefde de steentijdmens van jagen, vissen en verzamelen. Rond 4000 voor onze jaartelling schakelden de toenmalige 'Brabanders' geleidelijk aan over op primitieve, extensieve en dus veel grond eisende landbouwmethodes. Op door kap en afbranden verkregen akkers teelden zij hun gewassen totdat de grond na enkele jaren uitgeput raakte. De akker kwam vervolgens een aantal jaren braak te liggen en verwilderde weer. Naast de akkerbouw ontstond in deze tijd ook de veeteelt. Het later voor Brabant zo kenmerkende gemengd bedrijf was daarmee geboren. De veeteelt leverde trekdieren, zuivel, vlees en mest. Toen de rondtrekkende boer voldoende mest wist te produceren, kon hij overstappen op andere landbouwstelsels en zich meer permanent op één plaats gaan vestigen. Voortaan kwam een gedeelte van het bouwland na bemesting telkens één jaar braak te liggen, terwijl het andere gedeelte bebouwd werd. Nog later maakte dit 'tweeslagstelsel' plaats voor het 'drieslagstelsel'. Braak kwam daarin nog maar eens per drie jaar voor; in de andere twee jaren werd vruchtwisseling toegepast.
Duidelijke sporen van permanentere vestiging zijn onder meer de restanten van een uit de Bronstijd (1700-700 voor onze jaartelling) daterende grafheuvel die tussen de Donkhorst en het Spruitenstroompje werden gevonden. Uit de IJzertijd (700 voor tot 50 na het begin van onze jaartelling) zijn op Moergestels grondgebied onder meer van holle boomstammen gemaakte waterputten en concentraties scherven van gebruiksaardewerk gevonden. Het is dan ook zeer aannemelijk dat er op Moergestels grondgebied vanaf ergens in de Bronstijd tot in onze tijd van aaneengesloten bewoning sprake is geweest.


Vennen

Verspreid op de heide lagen stuifkuilvennen. Toen na de IJstijd gelijk met de temperatuur ook de grondwaterspiegel steeg, kwamen deze vol water. Bijvoorbeeld met het Kolkven gebeurde dit. Normaal zouden deze vennen zijn 'verland', maar doordat de mens het veen uit deze vennen ging baggeren, gebeurde dit niet. In de late Middeleeuwen leverden Moergestelnaren op kleine schaal turf aan de Bossche Heilige Geesttafel.


Romeinse tijd en vroege Middeleeuwen

De vondsten uit de Romeinse tijd (van het jaar 50 tot 300 in onze jaartelling) tonen duidelijk aan dat de Romeinse cultuur niet aan Moergestel en omgeving voorbij is gegaan. Het dagelijks leven veranderde weliswaar niet wezenlijk, maar de bewoners van dit gebied konden voortaan wel beschikken over Romeinse ambachtsproducten.
Op verschillende plaatsen, binnen de huidige dorpskern en daarbuiten, zijn voorwerpen gevonden die Romeinse invloeden verraden. Zo werd in 1982 aan het Regenbeemdeke een grote hoeveelheid amforascherven gevonden. Ook een Romeinse afvalkuil in de Raadhuisstraat leverde een heel aardige vondst op. Naast as- en botresten lagen hierin ook dakpanfragmenten, aardewerk- en glasresten. De aardewerkfragmenten zijn allemaal afkomstig van voorwerpen om voedsel te bereiden, te bewaren of te serveren. Glaswerk was in de Romeinse tijd nog een luxeproduct. Niet ver van de kuil moet een huis gestaan hebben, maar sporen daarvan zijn niet gevonden, zodat er weinig over de aard van dit huis te vertellen is.
De oudste sporen van bebouwing dateren van na het jaar 300. Op de Molenakkers werden zo'n twee meter uit elkaar liggende paalgaten van een gebouw van vier en een half bij achttien meter gevonden. Niet ver daarvandaan heeft tussen 800 en 1200 een wat grotere nederzetting gestaan. Uit de middeleeuwse periode stammen verder nog verschillende waterputten. Ze werden onder meer gevonden in de Heuvelstraat en de Broekzijde.

 
Venster sluiten