Deel 2: Een geschiedenis van Moergestel van 1811 tot heden door Ad van den Oord
-13-Rooms in alles
De
tekst komt uit: Ad van den Oord en Paul van Dun: Merk toch hoe sterk.
Moergestel schreef geschiedenis (Moergestel, 1996) (copyright).
Bestuur, openbare orde en onderwijs 1890-1950
De
gemeentepolitiek in Moergestel was tot 1935 stevig in handen van
(welgestelde) boeren. Hun opponenten in de raad waren vooral de
fabrikant Janus van Bommel en de van buiten komende en ambtelijk
opgeleide burgemeesters Maeijer en Bardoel. Vanaf de jaren dertig kwam
er via de Rooms Katholieke Staatspartij een toenadering op gang tussen
industriëlen en landbouwers, hetgeen na de Tweede Wereldoorlog
resulteerde in katholieke eenheidslijsten van arbeiders, middenstanders
en boeren. Tussen fabrikanten en boeren bestond in de raad een
voortdurende strijd over welke onderwijzers voor de openbare school
moesten worden aangetrokken. Was handels- en talenkennis het
belangrijkst of landbouwkunde, of kon er beter een gewone Moergestelse
onderwijzer benoemd worden? Rond 1900 was het onderwijs voor meisjes
geheel in handen van de Zusters van Liefde. In 1929 gingen de broeders
van Dongen van start met een katholieke jongensschool. Dat was tevens
het einde van het openbaar onderwijs in Moergestel. Naast het bestuur
was nu ook het onderwijs volledig in roomse handen.
Een gemeenteraad van welgestelde boeren en burgers
Pas
bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1919 kregen alle mannelijke
inwoners van Moergestel stemrecht. De vrouwen moesten zelfs nog vier
jaar langer wachten. Vóór de invoering van het algemeen kiesrecht had
slechts een selecte groep kiezers invloed op de samenstelling van de
gemeenteraad. In 1916 mochten bijvoorbeeld maar 235 van de 1644
inwoners hun stem uitbrengen. De meestal welgestelde kandidaten voor de
gemeenteraad probeerden nogal eens om met drank stemmen te winnen. Zo
werd de Commissaris der Koningin toen hij in 1903 Moergestel bezocht te
kennen gegeven dat bij de raadsverkiezingen de kasteleins de baas
waren. Nog in 1909 drong de drankbestrijdingsorganisatie de Paulusbond
er bij het gemeentebestuur op aan om
de herbergen te sluiten op de verkiezingsdag, omdat het veelvuldig
voorkwam dat kandidaten met het trakteren op drank trachtten stemmen te
winnen. In de Moergestelse gemeenteraad maakten de boeren tot in
de jaren dertig de dienst uit. De forse uitbreiding van taken van de
lokale overheid, door het Rijk opgelegd, en de daarmee gepaard gaande
kosten zinden de boeren niet. Dat kwam bijvoorbeeld in november 1906
tot uitdrukking toen in de raad de verhoging van de jaarwedden van
burgemeester en secretaris aan de orde was. Zij werden bij uitstek
gezien als vertegenwoordigers van de rijksoverheid. Raadslid Mulders
keerde zich tegen de verhogingen en stelde provocerend dat er een
aanmerkelijk verschil bestond tussen de inkomsten van een arbeider `die
er hard voor moet werken' en de beloning van de secretaris. Fabrikant
en raadslid Janus van Bommel vond dit geen vergelijking, er moest
volgens hem rekening gehouden worden met de capaciteiten van personen
en met de studiekosten die een ambtenaar moest maken. Maar het
boerenraadslid Reijnen zag het anders dan de fabrikant. Het Rijk had
volgens hem de werkzaamheden van het lokaal bestuur uitgebreid en moest
dus ook maar opdraaien voor de verhoging van de salarissen van
burgemeester en gemeentesecretaris. Het raadslid Van den Bosch was ook
tegen de verhoging, omdat volgens hem de inwoners meer belang hadden
bij verbetering van de wegen. De meerderheid van de aanwezige
raadsleden stemde tegen de salarisverhoging. Een minderheid ging wel
akkoord maar alleen omdat, zoals raadslid Vriens het verwoordde, anders
Gedeputeerde Staten de verhoging toch zouden opleggen. Een
soortgelijk conflict speelde zich af tijdens de raadsvergadering van 12
oktober 1934 toen kortingen op de salarissen van B&W aan de orde
waren. Burgemeester Bardoel stelde dat de salarissen van burgemeester
en secretaris buiten schot moesten blijven. Maar drie boerenraadsleden,
Kees Ketelaars Gzn., Peter van Aarle en ook wethouder Jaon Ketelaars,
onthielden hun steun aan het voorstel van de burgemeester. De
burgerraadsleden waaronder Janus van Bommel onderschreven de wensen van
Bardoel wel. Toevallig was het niet dat de boerenraadsleden juist
hun kritiek richtten op de salarissen van burgemeester en
gemeentescretaris. Deze posten waren sinds de komst van Everardus
Josephus Maria Joannes Maeijer (Lieshout 1860) en Bardoel in handen van
buitenstaanders. Josephus Henricus Bardoel (Gassel 1894) doorliep een
typische ambtelijke loopbaan: eerst gemeenteontvanger, daarna
gemeentesecretaris (1920) en ten slotte burgemeester (1926). Ook zijn
voorganger op de secretarie Hermanus Josephus van Hulten, die in 1914
zijn vader als gemeentesecretaris was opgevolgd, had zijn vak geleerd
op de secretarie in Nijmegen. Tegenkandidaten van boerenafkomst, en
zonder ambtelijke opleiding, trokken telkens aan het kortste eind. Zo
werd Gosewinus Johannes van de Wouw gepasseerd ten faveure van Bardoel
toen de functie van gemeentesecretaris vrijkwam, en verloor C. Jos. van
de Wouw, de kassier van de Boerenleenbank, in 1926 de strijd om de
functie van gemeenteontvanger van Ant. van Bommel, meesterknecht op een
schoenfabriek. De door boeren overheerste gemeenteraad was niet
gaarne bereid om voor het ambtelijke apparaat veel geld uit te trekken.
Dat bleek in 1898 al toen de gemeenteontvanger van Moergestel het in
tegenstelling tot zijn collega's in andere plaatsen moest stellen
zonder brandkast. Toen pastoor Van Rijckevorsel van Kessel voor vijftig
gulden afstand wilde doen van zijn tweede brandkast, hapte de raad toe.
Maar helaas bleken al spoedig reparaties noodzakelijk. Tot 1935
behielden de boeren een absolute meerderheid in de raad. Bij de
verkiezingen van 1935 werden echter maar drie boeren gekozen, naast
twee arbeiders en twee middenstanders. Dat leidde tot andere
verhoudingen, die zich voor het eerst duidelijk manifesteerden bij de
voorbereiding van de viering van het 40-jarig regeringsjubileum van
koningin Wilhelmina (6 september 1938). Het raadslid Ant. op 't Hoog
wilde de viering in Moergestel verplaatsen naar 10 september om `het
werkverlet voor de arbeiders tot een minimum te beperken'. Maar
raadslid Peter van Aarle prefereerde juist 6 september omdat die datum
de boerenstand beter uitkwam. Burgemeester Bardoel koos om voor de hand
liggende redenen voor de officiële feestdag 6 september, maar op 30
augustus 1938 bleek hoe de krachtsverhoudingen in de raad veranderd
waren. Het raadslid J.L. van Gils kreeg toen namelijk de expliciete
toezegging dat het jubileum in Moergestel op 10 september gevierd zou
worden.
Pianostraat en het nieuwe raadhuis
Everardus
Maeijer werd in 1925 getroffen door een beroerte, waardoor hij afscheid
als burgemeester moest nemen. Juist daarvoor had hij het nieuwe
gemeentehuis nog kunnen openen. Architect was de Moergestelnaar Toon
Vriens geweest, terwijl aannemer Jos Jongen van der Weegen met 12.950
gulden de laagste inschrijver was en de bouw mocht realiseren. De
eerste raadsvergadering in het nieuwe gemeentehuis vond plaats op 29
november 1924. Nu stond het pand op de hoek Kloosterlaan-Pianostraat.
De Amsterdamse schoolachtige huizen aan de Pianostraat waren even
tevoren gebouwd en werden bewoond door notabelen en fabrikanten. Die
hadden blijkbaar allemaal een piano in huis, want daar dankte de straat
haar naam aan. Maar met het nieuwe raadhuis kwam de naam Pianostraat in
het gedrang. De raadsleden Van Bommel en Mulders drongen er in de raad
van 29 oktober 1927 op aan de straten in de gemeentekom van een
officiële naam te voorzien omdat herhaaldelijk straten met meerdere
namen aangeduid werden. De raad koos toen voor de benaming
Raadhuisstraat in plaats van Pianostraat.
|
Eenheid via de Rooms Katholieke Staatspartij
Bij
landelijke verkiezingen hadden de inwoners van Moergestel altijd trouw
op de Rooms Katholieke Staatspartij (RKSP) gestemd. In de crisisjaren
dertig waren enkele notabelen echter bevreesd dat radicale politieke
stromingen vat zouden krijgen op de plattelandsbevolking. Maar de
Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) kon in het dorp weinig
aanhang verwerven. De burgemeester had aan de Commissaris der Koningin
telkens kunnen rapporteren dat er geen SDAP-leden in Moergestel waren
en dat ook slechts heel weinig inwoners `in hun hart' socialist waren.
Toen de SDAP in maart 1933 toch een manifestatie in het dorp wilde
houden, besloot de raad de Algemene Politie Verordening zodanig aan te
passen dat toespraken en optochten behoudens toestemming van de
burgemeester verboden waren. En een dergelijke toestemming kreeg de
SDAP uiteraard niet. Meer verontrust was pastoor Janssen in 1934
voor het gevaar dat de boeren zich aangesproken zouden gaan voelen door
de fascisten. Bij de Tweede-Kamerverkiezingen van 1937 scoorde de SDAP
slechts 5 stemmen en de communisten 3, maar Arnold Meijers Zwart Front
behaalde 42 stemmen (3,7%), terwijl de extreem-rechtse boerenbeweging
van Alph. Bouwman nog eens 9 stemmen verwierf. De RKSP bleef echter
domineren met 1052 stemmen (92,1%). Het bestuur van de RKSP bestond uit
vertegenwoordigers van de diverse standen. Voorzitter was
schoenfabrikant Johannes van Gils, secretaris gemeenteontvanger
Antonius van Bommel, terwijl als bestuursleden optraden de boeren Peter
van Aarle, Jaon Ketelaars en Kees Ketelaars, de bekende Martina Reijnen
en de onderwijzeres Adriana Mulders. Schoenarbeiders ontbraken dus in
het rijtje. Op voorstel van de beweging Brabantia Nostra besloot
de gemeenteraad in 1939 haar vergaderingen voortaan met gebed te openen
en te sluiten. De crisistoestand in economische, politieke en militaire
zin speelde daarbij zeker een rol. Meerdere plaatsen besloten in dat
jaar het ambtsgebed in te voeren. Het was tevens een protest van
katholieke bestuurders tegen de afschaffing van het gebed in de
Amsterdamse gemeenteraad. Udenhout was de eerste Midden-Brabantse
plattelandsgemeente die het gebed invoerde, daarna volgden Haaren en
Berkel-Enschot. En ook Moergestel bleef dus niet achter. Het ambtsgebed
luidde: `Almachtige God, wij bidden U om Uwen Algenoegzamen Zegen over
de werkzaamheden, die ons zijn opgelegd. Schenk ons wijsheid en
voorzichtigheid, verlevendig in ons een diep besef van onze
afhankelijkheid van U en doe onze beraadslagingen strekken tot
bevordering van de ware belangen dezer gemeente'. De raadsleden
antwoordden dan met `Amen'. Het kruisteken werd achterwege gelaten om
gevoeligheden te vermijden. Bij de sluiting van de raadsvergadering
werd volstaan met de christelijke groet. Na de Tweede Wereldoorlog
werd in de tijdelijke gemeenteraad de vakbondsman Piet Schilders tot
wethouder gekozen naast de boer Gos. J. van de Wouw. Bij de
gemeenteraadsverkiezingen in 1946 kwam er een eenheidslijst van
fabrikanten, middenstanders en arbeiders (Van Gils, Spaninks,
Schilders, Schepens), maar de boeren deden niet mee. De boerenlijst
onder leiding van Van de Wouw en Adr. Rijnen behaalde echter wel een
overwinning op de eenheidslijst, waardoor er weer twee boeren op de
wethoudersposten terechtkwamen. De lobby van de RKSP had in 1949 meer
effect. Verscheidene boerenaanvoerders prijkten toen op de
eenheidslijst, slechts Gos. J. van de Wouw bleef dwarsliggen en kwam
met een eigen lijst uit, waarmee hij toch weer meerdere zetels wist te
veroveren. De eenheidsgedachte werd in de jaren vijftig losgelaten.
Naast boeren, arbeiders en middenstanders (fabrikanten) verscheen bij
de raadsverkiezingen van 1953 ook een lijst aangevoerd door typische
buitenstaanders zoals mevrouw J.J. van Dusseldorp-Geise en C. Schade.
Oisterwijkse annexatieplannen
In
1916 bezocht de Commissaris van de Koningin Moergestel. Vele
plattelandsgemeenten vreesden in die tijd voor hun zelfstandig
voortbestaan, omdat de overheid grotere en financieel gezonde gemeenten
wilde. De Commissaris concludeerde dat Moergestel waarschijnlijk wel
zelfstandig kon blijven, maar dat een samengaan met Oisterwijk ook een
optie was. De schrik zal bij het Moergestelse gemeentebestuur
amper geweken zijn toen Tilburg in 1918 pogingen ondernam tot
uitbreiding van haar grenzen op Moergestels grondgebied in verband met
de voorgenomen aanleg van drainagevelden (en volgens boze tongen om te
verhinderen dat steeds meer kapitaalkrachtige Tilburgse fabrikanten hun
woonstek in Berkel-Enschot of Moergestel zouden kiezen). Van alle
plannen kwam niets terecht. Maar in 1936 gooide de ambitieuze
Oisterwijkse burgemeester J. Verwiel opnieuw de knuppel in het
hoenderhok. Hij wilde dat na grenswijzigingen tussen Oisterwijk en
Haaren als logisch vervolg daarop het complete bos-, ven- en
heidegebied in de gemeenten Oisterwijk, Moergestel en Berkel-Enschot
onder één gemeentebestuur zou komen
te vallen en dat kon in de visie van Verwiel natuurlijk uitsluitend
Oisterwijk zijn. De gemeentebesturen van Berkel-Enschot en Moergestel
namen eensgezind een afwijzend standpunt in. Op 25 maart 1936 liet het
Moergestelse gemeentebestuur Verwiel weten geen zin te hebben in een gesprek over grenswijzigingen. Het Moergestelse gemeentebestuur
stelde dat de belangen van het natuurschoon en het landschap reeds door
de Moergestelse bestuurders krachtig werden verdedigd. De
annexatiepogingen van Verwiel liepen op een mislukking uit.
De bezetting
Na
de Duitse inval werd er op 11 mei hevig gevochten rondom Moergestel.
Bij de beschietingen vielen onder de Nederlandse militairen zeven
slachtoffers te betreuren. De gevechten waren zo hevig dat op tweede
pinksterdag er slechts vijf mensen in de kerk aanwezig waren. De
moeder-overste van het St.-Antoniusgasthuis en dokter Schräder brachten
de vele gewonden naar de kelder van het gasthuis. Over de houding
van de bezetter liepen de meningen uiteen. Sommigen spraken van
`correct gedrag', anderen benadrukten het vorderen van fietsen, auto's
en motoren. Janus van Bommel constateerde dat het kantoor van zijn
fabriek volledig overhoop gehaald was. Naast geld waren ook
tandenborstels, een paar herenzomerschoenen, eieren, knakworsten en
drie kruiken oude klare ontvreemd. Als gevolg van bominslagen was ook
vee van de boeren gedood. Diverse gezinnen trachtten aan inkwartiering
van de enkele honderden Duitse militairen te ontkomen door ziektes of
niet-proper gedrag voor te wenden. Zo zette de vrouw van Janus
Rooijakkers demonstratief haar jongste kind op de pot, boven op de
tafel waarvan de Duitsers zouden moeten eten. De Duitse soldaten zagen
daarna van hun voornemen af om in te trekken bij de familie
Rooijakkers. De scholen werden gevorderd evenals villa Hoogenhuizen.
Overigens brachten inkwartieringen van andere soldaten ook overlast
mee, dat was al in het najaar van 1939 gebleken toen Nederlandse
militairen verbleven in het St.-Antoniusgasthuis. Zij huisden op de
mannenzaal en op zolder. Toen ze vertrokken waren moesten de zusters
constateren dat er veel vernield was. Met de geallieerde
inkwartieringen verliep het niet anders. Het alledaagse leven ging
zo goed en zo kwaad als dat kon verder. Aanvankelijk werkten
verenigingen en instellingen tamelijk enthousiast mee aan de
Winterhulp. De opbrengst in december 1940 bedroeg in Moergestel maar
liefst 450 gulden, met name door twee grote giften van villabewoners.
De schoenfabrieken Cevabo (`Duifjes') en de Weduwe J.P. van Bommel
werden op last van de bezetter in 1941 stopgezet. In de Duifjes-fabriek
bleven de broedmachines en kuikenrennen intact. De Avang-fabriek mocht
doorgaan. Eind 1942 werkten er 90 mannen en 33 vrouwen. Door gebrek aan
grondstoffen werden op het einde van de oorlog de schoenzolen
vervaardigd uit `marmoleum'-vloerbedekking uit villa Zonnewende, die
getroffen was door een grote brand. De schoenmakers vervaardigden ook
thuis schoenen; vaak gebeurde dat in een ploegje. De schoenen werden
vervolgens geruild tegen voedsel. Bij gebrek aan leer deden oude
suèdehoeden dienst als vervangend schoenmateriaal. Veel Moergestelnaren
handelden in Belgische shag, die net over de grens in Weelde werd
gehaald. Ook boter, kaas, textiel en fietsen waren populair als
ruilmiddel. Het culturele leven ging tijdens de oorlog gewoon
door. Burgemeester Bardoel, die tevens secretaris van het kerkbestuur
was, stemde toe in het verhuren van het Verenigingslokaal aan de
Duitsers. Overdag vonden er filmvertoningen voor kinderen plaats, 's
avonds voor volwassenen. Pastoor Janssen, waarvoor gemengd publiek in
een bioscoop een gruwel was, protesteerde bij de burgemeester. De
marechaussee kwam de pastoor verzekeren dat er geen slechte films te
zien waren, maar daar ging het de pastoor niet alleen om. Pastoor
Janssen voelde zich nog eens aan de kant gezet toen opnieuw zonder zijn
medeweten het bovenlokaal van het Verenigingsgebouw in gebruik genomen
werd door de distributiedienst. Rond 1943 werd de sfeer echter ook
in het alledaagse leven grimmiger. In Moergestel werden na een oproep
van de bezetter 141 radio's ingeleverd. Maar het meest bedreigend voor
de Moergestelse jongemannen was de verplichte Arbeidsinzet en de
daarmee gepaard gaande razzia's. Het leidde tot een gezamenlijk protest
van vele burgemeesters bij de secretaris-generaal van het ministerie
van Binnenlandse Zaken. Ook Bardoel protesteerde op 18 februari 1943
tegen de willekeurige arrestatie van jonge Nederlanders en schreef dat
hij `zich voorts in geweten verplicht acht zijn ambt neer te leggen,
wanneer niet oogenblikkelijk vorenbedoelde maatregelen worden gestaakt
of zoodra deze en dergelijke maatregelen in de toekomst opnieuw zouden
worden genomen'. Dat schreven meer burgemeesters, maar bijna geen
enkele trad daadwerkelijk af. Toen de Duitse bezetter in 1943
opnieuw de Nederlandse militairen wilde interneren, braken als protest
daartegen de zogenaamde april-mei-stakingen uit. Bij Van Gils werd het
werk stilgelegd en ook stopten de boeren de melkleveranties. Frans
Kluijtmans en Pietje Schepens hielden nog een melkkar tegen en
verdeelden de melk onder omstanders. De veldwachter kwam erbij en zou
Schepens een schop tegen zijn kont hebben gegeven. Kluijtmans kwam er
slechter af, hij werd de volgende dag gearresteerd en naar het
concentratiekamp Vught getransporteerd. Voor onderduikers en
piloten was een compleet illegaal netwerk actief. Actief in het verzet
waren onder anderen Piet Wolfs (`Piet van Besoyen'), Janus Rooijakkers,
Theo Vermeulen (pater Lambertus), Jan Dolman, Gerrit Lentink, Janus van
de Wouw, Driek van de Meijdenberg, Jaon Mulders, Kees Geerts en de
politieagenten Kees Mulderij en Bert van Zuilen.
De bevrijding
Toen
de geallieerden vanuit Normandië oprukten, vestigde de Duitse generaal
Hans Reinhard zich als bevelhebber van het 88ste korps in villa
Zonnewende aan de Tilburgseweg. De familie Van den Bergh verbleef op
Maria-Hoeve van Janssens-De Beer en bij Carol Schade. Door de Duitse
verdedigingslinies bleven Moergestel en omgeving praktisch geheel van
voedselleveranties verstoken. Vanuit Tilburg werden hongertochten naar
het platteland ondernomen. Er bestond een nijpend tekort aan rogge.
Enkele weigerachtige boeren werden door een Moergestelse
gemeenteambtenaar aangeschreven om de rogge onmiddellijk te dorsen. Een
dreigbrief hielp. De betreffende ambtenaar werd na de oorlog voor het
schrijven van die dreigbrief door een boer aangeklaagd maar niet
vervolgd. De zuiveringscommissie laakte integendeel de houding van de
enkele boeren die in tijden van hongersnood niet bereid bleken rogge te
leveren. De bevrijding ging opnieuw gepaard met veel militair
geweld en slachtoffers. Op 24 september 1944 werd St.-Stanislaus
gebombardeerd door geallieerde vliegtuigen, waarschijnlijk om Duits
afweergeschut te vernietigen. Er heerste grote paniek en chaos, maar er
vielen geen dodelijke slachtoffers. De gewonde zusters werden naar het
Elisabethziekenhuis in Tilburg overgebracht. Paters haalden zieke
zusters met kruiwagens uit het gebombardeerde klooster. Kort voor de
bevrijding besloten de Duitsers om de brug over de Reusel nabij het
St.-Antoniusgasthuis te laten springen. Door de luchtdruk waren de
kolen in de kelder omhoog gesprongen en de zusters die daar schuilden
kwamen er roetzwart uit. Het St.-Antoniusgasthuis diende in juni 1944
voor inkwartiering van Duitse militairen. De zusters moesten voor de
hoge militairen bakken en braden en in het washuis varkens slachten.
Drinken deden de Duitsers in de nabijgelegen pastorie. Granaatinslagen,
mijnen en verkeersongelukken zorgden rondom de bevrijding voor enkele
burgerslachtoffers. Bij de bevrijding van Moergestel en Oisterwijk door
de 15de Schotse divisie onder leiding van commandant Colin Muir Barber
kwamen op 25 en 26 oktober achttien geallieerde militairen om het leven. In
1944 en 1945 verbleven in het dorp vele evacués uit Groesbeek, Tholen,
Oirschot, Best, Biest-Houtakker en Hilvarenbeek. Voor de kleine
Moergestelse gemeenschap betekende dat een forse uitbreiding, het
aantal ingezetenen nam met de helft toe. De Groesbekenaren werden eerst
in de St.-Jozefschool ondergebracht en daarna bij particulieren in
Broekzijde, Heuvelstraat en Heikant. De verhouding tussen de evacués en
de Moergestelnaren werd er in de loop der tijd niet beter op; in andere
dorpen verliep dat trouwens niet veel anders. Veelzeggend was de tekst
die de Groesbekenaren bij hun terugkeer op een vrachtauto aanbrachten:
`Wij gaan naar Groesbeek toe; wij zijn Moergestel moe'. Slechts enkele
evacués bleven in Moergestel wonen. De familie van Hermann Tekath
(dertien personen) betrok een vervallen boerderijtje op de Oisterwijkse
Hoeven. Zijn kinderen gingen in Moergestel naar school maar spraken
slechts Duits, de familie was namelijk in Duitsland opgegroeid. Zij
moesten zich soms scheldpartijen van de schooljeugd laten welgevallen.
Ook Berkel-Enschot, op wiens grondgebied de familie woonde, trok zich
aanvankelijk het lot van deze evacués niet aan.
De zuivering
De
Ordedienst (OD), die in het bevrijde gebied orde op zaken moest
stellen, telde voor de bevrijding in Moergestel 28 leden, daarna 42. Al
snel werd de OD omgevormd tot de Nederlandse Binnenlandse
Strijdkrachten (NBS), die kon beschikken over 15 geweren, 2000
patronen, 10 handgranaten, 3 Duitse gasmaskers, een defect jachtgeweer,
een oude en defecte mitrailleur en zes Duitse helmen. De NBS ging
zich ook bezighouden met het arresteren van `foute' Nederlanders. Op 30
oktober waren er in Moergestel al veertien mensen vastgezet vanwege
lidmaatschap van de NSB of vanwege economische collaboratie. De
wachtcommandant nam zijn intrek in de Boterfabriek. Al spoedig werden
21 arrestanten overgebracht naar Oisterwijk. Vrouwen die zich met
Duitse militairen ingelaten hadden, werden bijzonder hard aangepakt. De
NBS arresteerde een `publieke vrouw van de Wehrmacht', die zich volgens
de NBS'ers `gisteren avond te Moergestel voor eenige Tommies spiernaakt
uitkleedde'. Al eerder waren enkele vrouwen beschuldigd van te intieme
omgang met Russische krijgsgevangenen. De jongemannen van de NBS zagen
met lede ogen hoe de Moergestelse meisjes ook met de Canadezen dansten
in café Van Lieshout. De NBS was ingeschakeld bij het bewaken van
de wegen. Op 24 december 1944 omstreeks 10.00 uur werd door een
patrouille bij de brug een auto aangehouden uit de richting Oirschot.
De patrouillepost, bemand door Gustje van Gisbergen en Frans Hurkmans,
liet de bestuurder, die vergezeld was van een dame, halt houden. De
bestuurder beschikte volgens de patrouille niet over een geldig
persoonsbewijs en werd volgens instructie meegenomen naar het
wachtlokaal. Daar vertoonde hij zijn paspoort en toen bemerkten de
NBS'ers dat het ging om de minister van Justitie Van Heuven Goedhart.
De wacht besloot echter de minister gewoon te laten wachten totdat de
sectiecommandant gearriveerd zou zijn. De minister liet zich `in die
tusschen tijd alles behalve fair over de NBS uit'. Hij stelde door
niemand lastig gevallen te worden dan door `die kornuiten, die vlegels'
van de NBS. De sectiecommandant Verbakel bood zijn excuses aan maar
antwoordde de minister op diens opmerking dat hij het meeste last van
de NBS had, snedig `dat ook wij met de Nederlanders in het verkeer de
meeste moeite hebben, terwijl de Engelschen zich stipt aan de
aanwijzingen houden'. Ook plaatselijk commandant van de NBS Carol
Schade nam het voor zijn manschappen op. Hij stelde dat zij weliswaar
een buitenlands paspoort hadden dienen te herkennen maar dat ze niet
`voor hun plezier in de koude staan om hun dienst te doen'. Ook
districtscommandant F. Mutsaerts onderschreef op 3 januari 1945 de
mening van Schade volledig `dat bij den Minister van Justitie meer
begrip mocht worden verwacht voor ontwikkeling en opleiding van het
lager personeel der NBS in deze moeilijke tijdomstandigheden, en meer
waardeering voor nauwgezette dienstverrichting'. Dat begrip kwam er
niet. Van Heuven Goedhart liet zich nog herhaaldelijk denigrerend uit
over de Moergestelse NBS'ers die met hun voeten op tafel zouden zijn
blijven zitten toen de minister binnenstapte. Carol Schade
(Haarlem 1909) woonde sinds 1939 in Moergestel. Hij was econoom,
administrateur van landerijen, landbouwer en bosbeheerder. Tijdens de
mobilisatie had hij jachtgronden onder Moergestel en Oisterwijk
gekocht. Zijn familie had in Nederlands-Indië fortuin gemaakt en het
geld belegd in landerijen. Schade had als plaatselijk commandant van de
NBS veel invloed op het bestuur direct na de oorlog. Zijn
plaatsvervanger was politieagent Kees Mulderij. Later nam Theo Verbakel
de functie van Schade waar, toen die werd overgeplaatst naar het
stafkwartier van prins Bernard. Schade stelde als plaatselijk
commandant van de NBS vast dat burgemeester Bardoel het in oorlogstijd
prima gedaan had. De ambtenaren vonden Bardoel echter te bang, hij zou
zich te vaak in moeilijke gevallen ziek hebben gemeld. Een heikele
kwestie was de arrestatie van Frans Kluijtmans tijdens de
april-mei-stakingen in 1943. Deze voorzitter van de RK
Werkliedenvereeniging (RKWV) werd naar eigen zeggen gearresteerd toen
hij toevallig langs de burgemeesterswoning liep. Volgens Kluijtmans was
de houding van de burgemeester helemaal niet zo dapper geweest. Tijdens
de staking zou Bardoel de boeren hebben trachten te overreden om melk
te leveren. Kluijtmans verklaarde in het Vughtse kamp slecht te zijn
behandeld. Hij werd naakt uitgekleed en moest met een groep van 45
mensen op de appelplaats in de houding gaan staan voor Duitse
officieren. Van deze groep werden er zeven uitgepikt en naar Eindhoven
gezonden om daar standrechtelijk geëxecuteerd te worden. Ze keerden
echter terug omdat de Duitsers al andere stakers doodgeschoten hadden.
Kluijtmans was in Vught inmiddels ingedeeld bij een volgende groep die
geëxecuteerd zou worden indien de staking doorging. Zover kwam het niet. Burgemeester
Bardoel gaf voor de zuiveringscommissie echter een geheel andere lezing
van het gebeuren. Volgens de burgemeester had hij Kluijtmans en zijn
werkgever Van Gils uitgebreid de gelegenheid gegeven om aan te tonen
dat Kluijtmans niet bij de staking betrokken was. Hij had wel
Kluijtmans laten oppakken, omdat de Duitsers om de arrestatie van de
voorzitter van de RKWV gevraagd hadden. Er werden uiteindelijk geen
zuiveringsmaatregelen tegen Bardoel getroffen, maar de Commissaris der
Koningin liet hem wel weten dat de minister de arrestatie van
Kluijtmans afkeurde. Ook het vorderen van paarden en wagens voor het
vliegveld Dongen en het verplichten van leden van de
Luchtbeschermingsdienst om te collecteren voor de Winterhulp werd
Bardoel van hogerhand verweten.
De turbulente oorlogsjaren
waren nog totaal niet verwerkt toen dertig jongens uit Moergestel het
bevel kregen zich te laten inschepen naar Indonesië, waar de
Nederlandse overheid militair wilde ingrijpen tegen de door Soekarno
uitgeroepen republiek. Een van de leden van de Vereniging van Oud-Indië
Gangers (VOIG), Jan Swinkels, stelde achteraf vast: `Zonen van dokters
of rijke boeren konden altijd uitstel krijgen. Voor de gewone arbeider
viel niets te regelen'. Bij hun thuiskomst in 1950 werden de
Indië-gangers onthaald met een fanfare. Maar het overviel de jongens.
Verschillende meisjes kenden hun geliefden niet meer terug: `Hij is
dezelfde niet meer'. De traumatische oorlogsjaren werden zo voor enkele
tientallen jongeren nog eens gevolgd door zware jaren als
oorlogssoldaat in de tropen.
Een veldwachter zonder bijbaantjes
De
uit het Limburgse Elsloo afkomstige veldwachter J. Hertsig was nog het
ouderwetse type van een veldwachter. Hij deed de boodschappen voor de
burgemeester, was klokkenist van de gemeente, schaarmeester van de
afdeling Heijze en belast met de invordering van de plaatselijke
belastingen. Zijn takenpakket werd echter in de loop der jaren steeds
smaller doordat de kritiek toenam op de veldwachter als
`boodschappenjongen'. Zo had al op 8 juli 1885 poelier August van
Giersbergen de gemeenteraad geschreven dat het opwinden van de
gemeenteklok in de toren publiekelijk diende te worden aanbesteed
`wandt op dien tijdt dat de veldwachter de klokken op wendt de menschen
de beste gelegendigheidt vinden om te stelen'. Hertsig zou het luiden
van de klok desalniettemin voort kunnen zetten tot 1898. In het begin
van de twintigste eeuw nam zijn vrouw Wilhelmina Martina Claessen de
functie van klokkenist over. In 1897 kreeg Hertsig een bescheiden
verhoging van de jaarwedde met vijf gulden omdat hij vanaf dat jaar de
inkomsten moest missen als boodschapper van het gemeentebestuur
en als keurmeester van het vlees. De Commissaris der Koningin had
ingegrepen toen hij ervan hoorde: `Ik zou mij niet verantwoord achten
in eenig opzicht te hebben meegewerkt, om een dergelijk werk, dat met
den openbaren gezondheidstoestand in de gemeente zoo nauw verband
houdt, te doen opdragen aan een eenvoudig politiebeambte. Daarom geef
ik U ernstig in overweging, het keuren van vleesch voortaan te doen
plaats hebben door een veearts'. Burgemeester Maeijer voldeed terstond
aan deze sommering, en de Tilburgse veearts F. Boots werd benoemd tot
keurarts voor het Moergestelse vee. Hertsig voelde zich belazerd.
Hij was in 1882 naar Moergestel gehaald met de belofte dat hij de helft
van zijn kost voor het gezin zou kunnen verdienen door wat bij te
boeren. Maar in 1898 waren hem bijna alle bijverdiensten ontnomen,
terwijl hij wel een vrouw en negen kinderen moest onderhouden.
Lichamelijk gesloopt bleek de veldwachter rond 1910 ongeschikt voor de
dienst. De Commissaris der Koningin drong sterk aan op vervanging, de
volksopstand van 1909 tegen de jagers Van den Bergh lag immers nog vers
in het geheugen. De gemeenteraad wilde wel, maar veldwachter Hertsig
claimde een pensioen van 350 gulden en enkele bijbaantjes. En dus werd
maar besloten om voorlopig voort te sukkelen en bij tijd en wijle
assistentie van de marechaussee van Hilvarenbeek in te roepen. De
Tilburgse politieagent Cornelis van Puijenbroek (beter bekend als Kees
Pui) werd in 1913 benoemd als nieuwe veldwachter. Hij klaagde over het
lage salaris van zeshonderd gulden. Zijn financiële verlangens werden
in 1916 via een petitie door tientallen dorpsbewoners ondersteund,
waaronder Janus van Bommel en Ant. van Gils. Zij wensten dat de
veldwachter ten minste het salaris zou ontvangen van een gewone
fabrieksarbeider (1100 tot 1300 gulden). In Hilvarenbeek ontving de
veldwachter dat ook. Van Puijenbroek moest nu geld lenen van zijn
ouders om rond te komen. Uiteindelijk kreeg de veldwachter zijn
salarisverhoging. Hij was daarmee tegelijkertijd gepromoveerd van
`boodschappenjongen' tot een serieuze wetsdiender. Maar de
verleidingen waren in die jaren nog altijd groot. In mei 1932 werd Van
Puijenbroek door de Commissaris der Koningin `ernstig onderhouden' over
`herbergbezoek'. Erg rustig was het in Moergestel niet. In de nacht van
22 op 23 augustus 1934 vond een roofoverval plaats ten huize van Kees
van de Pol in de Postelstraat. De alleenwonende man werd geboeid met
koorden en beddenlakens en kreeg een prop in de mond gestopt. De
overvallers namen 250 gulden, een flesje wijn en een kistje sigaren
mee. De daders zouden nooit achterhaald worden. De burgemeester kreeg
anonieme en boze briefjes binnen van inwoners over het naar hun mening
onvoldoende optreden om de openbare orde te bewaren. Zo meldde een
anonieme briefschrijver dat het `in de Herstal of Kluizenaar niet erg
secuur' was. `Spiritusdrinkers' hadden er een hut gebouwd waarin
inmiddels al weer enkele weken een ongetrouwd stelletje hokte. Ook
verbleven er `niet te vertrouwen lieden (...) 't zijn Tilburgers,
kunnen die niet door de politie naar Tilburg teruggestuurd worden.
Meisjes durven niet alleen naar 't veld gaan werken. De vrouwen durven
haast niet alleen thuis te blijven. De grondeigenaren durven ze niet
van de grond af te jagen en niemand uit de omtrek durft het tegen de
politie te zeggen bang voor de gevolgen van die schooiers. De
verkenners moeten een vergunning hebben om te kamperen, zij hebben dat
niet. Ze schooien alles bij mekaar en gaan op 't klooster eten. Wat ze
niet krijgen pakken ze wel zoo als het hout uit de bossen'. Toch had
het gemeentebestuur wel degelijk
maatregelen genomen. Onbezoldigde rijks- en gemeenteveldwachters
hielden toezicht op stroperijen, vogelvangst, houtdiefstallen en in de
zomermaanden juli en augustus op vreemdelingen (zedelijkheidsmotieven).
De rijksveldwachters waren vooral in dienst van de fabrikanten Mommers,
Van den Bergh en Mutsaers. In 1935 werd op 55-jarige leeftijd Van
Puijenbroek opgevolgd door Richard Alouis van Geersaem.
Een spectaculaire ontsnapping
In
de nacht van 20 op 21 december 1924 werd de zwerver Andreas Romen door
de Moergestelse politie aangehouden nadat hij enkele flessen wijn uit
een leegstaande villa ontvreemd had. De zwerver werd buiten bij het hek
van de villa opgewacht door rijksveldwachter J. Timmermans, die de dief
met getrokken pistool sommeerde halt te houden. Tezamen liepen zij naar
het arrestantenlokaal, de gestolen flessen drank nog in de hand. Het
lokaal, dat honderd meter verwijderd was van de woning van de
veldwachter, was sober ingericht: een emaillen drinkbakje en een
carbid-vat voor de behoeften van de arrestant. Maar dat was juist
voldoende voor de zwerver om te ontsnappen. Met behulp van het emaillen
drinkbakje groef hij de volgende nacht een gat onder de ijzeren celdeur
naar het voorportaal. Dat was weliswaar ook gesloten maar het carbidvat
verhoogd met een aantal loszittende stenen was juist hoog genoeg voor
de zwerver om de zolder te kunnen bereiken. Daar nam hij de dakpannen
weg, sprong van het 3,5 meter hoge dak en was weer vrij zwerver.
|
Een comité van recht en orde tegen het revolutiegevaar
Tijdens
de mobilisatie (1914-1918) waren veel Hollandse militairen in
Moergestel ingekwartierd. Dat bracht niet alleen andere gewoontes, maar
ook ook andere politieke opvattingen met zich mee. De militairen kregen
met hulp van de schoenmaker A. Boogers een huis en café beschikbaar
gesteld om socialistische propagandavergaderingen te houden. Boogers
was zelf bij die vergaderingen aanwezig. Dat werd hem niet in dank
afgenomen. De lederbewerkersbond royeerde hem als lid en ook de
Boerenbond ontzette hem in november 1915 uit het lidmaatschap. Drie
jaar later was de stemming veel nerveuzer. Socialistenleider P.J.
Troelstra had in het vuur van de revoluties in Duitsland de macht in
Nederland opgeëist. Heel ordelievend Nederland met de katholieken
ditmaal voorop kwam in opstand. Ook in Moergestel bestond reeds op 20
november 1918 een comité van `Recht en Orde'. Voorzitter was
schoenfabrikant en raadslid Janus van Bommel, secretaris de onderwijzer
P. Hertsig. Het `roode gevaar' liet echter op zich wachten en al ras
bedacht het comité, inmiddels omgedoopt tot Burgerwacht, nieuwe
activiteiten. Het houden van schietwedstrijden werd de
belangrijkste activiteit. De tegenstanders waren op papier misschien
nog wel de socialisten maar in de praktijk toch vooral de collega's van
de Burgerwacht Berkel-Enschot. Er bestond namelijk met Berkel-Enschot
grote onenigheid over het gebruik van de schietbaan op de Pierenberg.
Volgens een brief van burgemeester Panis van Berkel-Enschot (28 juli
1931) wilde Moergestel de baas spelen. Het ging er tussen de beide
Burgerwachten blijkbaar zo heet toe dat Panis besloot de veldwachter te
laten toezien op de veiligheid tijdens de gezamenlijke
schietoefeningen. De Burgerwacht die de wedstrijd organiseerde, zou
volgens Panis het recht moeten krijgen op het inrichten van de
biertent. De leider van de Burgerwacht Berkel-Enschot schreef de
burgemeester van Moergestel dat Piet Schilders, het hoofd van de
Moergestelse Burgerwacht, hem had voorgesteld een conflict over
subsidieverdeling in een café te behandelen `wat mij op de eerste
plaats niet bevalt en op de tweede plaats voor een bestuurslid eener
Burgerwacht niet van toepassing is'. Burgemeester Bardoel wilde nu
echter weleens weten of misschien de Berkel-Enschotse Burgerwacht ook
subsidie had ontvangen voor de schietbaan, zodat die bij de verrekening
meegenomen kon worden. Een antwoord bleef uit.
Onderwijzers met veel akten
De
openbare school aan de Akkerstraat (nu Schoolstraat) tegenover de
schoenfabriek van Van Gils werd rond 1900 alleen nog maar door jongens
bezocht. De meisjes gingen allemaal naar de school van de zusters. De
openbare school was voor de gemeenteraad nog altijd een hoge
kostenpost. De raad koos in 1903 voor de benoeming van een onderwijzer
met weinig akten omdat deze een lager salaris kon worden geboden.
B&W hadden Leo Fick, zoon van de hoofdonderwijzer, op de eerste
plaats van de voordracht gezet omdat hij ook de akten Duits en Frans
bezat, maar de raad vond de honderd gulden extra die daarvoor
neergeteld moest worden te veel. Een jaar later, nadat een petitie voor
Leo Fick was gehouden, werd hij alsnog benoemd, maar in 1906 verdween
hij alweer naar de RK bijzondere kweekschool te Oirschot. Op 13
februari 1909 was in de raad wederom een benoeming aan de orde van een
onderwijzer. De enige kandidate was Maria Francisca Mulders. Zij had
wel de steun van schoolmeester Fick maar niet van de raadsleden. Alle
raadsleden koesterden grote bezwaren, een vrouw als onderwijzeres op
een openbare school paste volgens hen niet. De gemeenteraadsleden
wilden een nieuwe oproeping met een hoger salaris dan het wettelijk
minimum, of een tweede oproep nadat de onderwijzersexamens zouden zijn
afgelegd, waardoor het aanbod wellicht groter zou zijn. Burgemeester
Maeijer beaamde dat ook hij liever een man wilde benoemen, maar hij
vreesde dat bij langer dralen de rijkssubsidie verloren zou gaan. De
schoolopziener werd gevraagd of er bezwaar was tegen een tijdelijke
aanstelling van een kwekeling. Dat mocht blijkbaar en toen had de raad
de keuze uit Maria Mulders en de kwekeling Petrus Hertsig, zoon van de
veldwachter. Hertsig werd met algemene stemmen gekozen. In 1919
was er een vacature voor een nieuw schoolhoofd. In Moergestel was een
actie ontstaan om de gemeenteraad te bewegen om alleen sollicitanten op
te roepen met een akte Landbouw in het bezit en Frans als aanbeveling.
Het adres werd gesteund door een berg handtekeningen. Dit keer gaven de
extra kosten niet de doorslag. De Landbouwakte was ook voor de
boerenstand van belang. Wethouder Ketelaars was dan ook sterk voor het
voorstel dat met vier tegen twee stemmen werd aangenomen. Benoemd werd
de Berkelse H. Hoppenbrouwers, onderwijzer aan een RK bijzondere school
te Tilburg. Hij bleef echter slechts een jaar en in 1920 moest de raad
zich opnieuw uitspreken. Fabrikant Janus van Bommel wilde aan de twee
akten vasthouden. Maar de tegenstanders lieten zich ditmaal sterker
horen. Wethouder Van de Wouw en het raadslid Mulders vonden het jammer
dat door het stellen van zo'n hoge eisen alle Moergestelnaren
uitgesloten werden. Het raadslid Ketelaars Gzn. meende dat het
`onwaardig krantengeschrijf' zoals bij de vorige benoeming niet mocht
terugkeren. Hij kon zich wel voorstellen dat Moergestelse onderwijzers
zich gepasseerd zouden voelen, maar hij vreesde ook protesten indien er
koste wat kost een Moergestelnaar benoemd werd. Het voorstel van Van
Bommel behaalde wederom een meerderheid. En dat betekende tevens dat de
onderwijzer M.J. Pijnenburg uit Best benoemd werd met zes tegen één
stem. Die ene stem werd uitgebracht op P. Hertsig. Door de slechte
wegen en het winterse weer konden kinderen uit het buitengebied de
school menigmaal niet bezoeken. Zo moest Toon Jans, zoon van een
paardenhandelaar die woonde in de richting Oirschot, iedere dag
tweemaal vijf kwartier lopen om naar school te komen. Als de weg door
sneeuw of modder te slecht was, bleef hij thuis. Op de boerderij werd
dan huiswerk gemaakt en er was zelfs een leesbord aanwezig. In 1910
startten de zusters met een zogenaamde `spijskokerij' voor kinderen die
ver van school woonden en voor arme kinderen. Deze eetgelegenheid stond
ook open voor de jongens van de openbare school. Die openbare school
verloor alle leerlingen toen in 1929 de broeders van Dongen hun school
openden. Het gebouw aan de Schoolstraat werd afgedankt en in 1992
gesloopt.
Volledig rooms onderwijs door komst broeders van Dongen
Het
meisjesonderwijs was tussen 1890 en 1900 geheel in handen van de
Zusters van Liefde gekomen. Op 1 mei 1891 was ook een bewaarschool met
68 kleuters door de zusters geopend, die door pastoor De Louw werd
ingewijd. Het aantal kleuters steeg tot 90 in 1903. De gemeente had met
een forse subsidie de mogelijkheid voor het kleuteronderwijs geschapen,
maar ook burgemeester Van Heeswijk en pastoor De Louw droegen privé elk
tweehonderd gulden bij. De kleuterschool bleef net als de meisjesschool
eigendom van het kerkbestuur. Met de bijzondere meisjesschool ging het
opwaarts. Na klachten van de schoolopzieners hadden de zusters in 1898
een hulponderwijzeres aangesteld, waardoor de school voldeed aan de
wettelijke vereisten. Pastoor Van Rijckevorsel van Kessel wist de
zusters te overtuigen overheidssubsidie aan te vragen. Op 1 juli 1906
was de eerste lekenonderwijzeres aangesteld: Anna van de Wouw. Onder
haar leiding overtrof de school in 1921 met 125 leerlingen de openbare
school, die had er 105. Slechts de dochters van meer gegoede
inwoners bezochten na de lagere school huishoudonderwijs in Tilburg en
Oisterwijk. Om dit onderwijs voor meer Moergestelse meisjes mogelijk te
maken waren de zusters in 1916 een naaischool gestart. De school zou
tot 1932 standhouden. In 1924 besloten de zusters de oude taal- en
bewaarscholen van het kerkbestuur over te nemen voor de som van 9225
gulden. Tot 1955 (Kleuteronderwijswet) zouden de zusters de kosten voor
het kleuteronderwijs, afgezien van de subsidies, geheel zelf
financieren. Hoofd van de kleuterschool was van 1923 tot 1952 Alexine
Benne.
Een `brullende tijger' hield de zusters binnen
Naast
het geven van onderwijs, verzorgden de zusters de eigen zieken en
bejaarden. Het levensritme binnen de kloostermuren werd in belangrijke
mate bepaald door heiligendagen en sterfdata. Zinnen als `Onze Lieve
Vrouw van Goeden Raad kwam ons bezoeken en plukte eene 77-jarige tulp
uit ons Paradijsje om ze in 's Hemelsch Eden over te planten' zijn in
de oude kroniek van Stanislaus geen uitzondering. De zusters stonden
rond 1900 nog tamelijk geïsoleerd van het wereldgebeuren. Zo kon het
geschieden dat de zusters op een zaterdag in september 1904 zich
doodschrokken toen ze een `vreeselijk geluid' hoorden. Zij waren niet
de enigen. Ook het paard van de burgemeester sloeg op hol en de koeien
in de weide gedroegen zich als dolle beesten. Het geluid, dat leek op
dat van `een woedend dier', hield de zusters de hele dag bezig. Zij
stonden als `aan de grond genageld van schrik'. Om 19.00 uur 's avonds
deelde moeder-overste mee dat de zusters maar beter niet buiten konden
komen want de rector had vernomen dat bij een `beestenspel' in Tilburg
een tijger ontsnapt was. De volgende dag verspreidde zich het gerucht
dat de tijger op de weg naar Oisterwijk was doodgeschoten, maar de
angst verdween niet. Dat gebeurde pas op zondagavond toen de mededeling
kwam dat het verschrikkelijke geluid niet van een tijger afkomstig was,
maar van de nieuwe waterleiding tussen Tilburg en Oisterwijk, die op
zaterdag voor het eerst proefgedraaid had.
|
Het
kerkbestuur was in 1928 zeer ontevreden over de manier waarop
schoolmeester M.J. Pijnenburg op de openbare school de jongens
onderwees. Vooral zijn onwil om met de geestelijkheid samen te werken
stuitte op problemen: `Ons inziens is hij meer op zijn plaats in eene
stad'. Volgens pastoor Janssen bemoeide Pijnenburg zich te weinig met
het godsdienstonderricht en te veel met de gemeentepolitiek. Vooral
burgemeester Bardoel ondervond van de schoolmeester `venijnige
tegenwerking, die zich steeds uitte in ingezonden stukken in
tijdschriften, in onaangenaamheden op vergaderingen van kiesvereeniging
enz'. Op 26 augustus 1928 hoorde Pijnenburg tot zijn verrassing pastoor
Janssen vanaf de preekstoel mededelen dat er gewerkt werd aan een
nieuwe katholieke jongensschool. Toen Pijnenburg de volgende dag op de
pastorie verhaal ging halen en vroeg of het personeel van de openbare
school overgenomen zou worden, ervoer hij dat de pastoor van plan was
om de broeders van Dongen in te zetten. Het besluit van de pastoor
kwam voor onderwijzer Pijnenburg wel op een erg ongelukkig tijdstip.
Tot 1924 bewoonde hij de gemeentelijke onderwijzerswoning, maar in 1928
had hij een huis laten bouwen aan de Raadhuisstraat. De RK
Onderwijzersbond nam het voor Pijnenburg op. Op 5 september 1928
schreef Pijnenburg ten einde raad een brief aan de bisschop, hij liet
niet na te vermelden dat hij juist een huis gebouwd had voor zijn grote
gezin waar de achtste op komst was. De brief van Pijnenburg viel
in goede aarde in Den Bosch. De bisschop besloot in november 1928 geen
verlof te geven voor een jongensschool geleid door de broeders. Hij
wilde dat Pijnenburg hoofd van de school bleef. Burgemeester Bardoel en
pastoor Janssen togen daarop zelf naar de bisschop om hem te overreden.
Zij waren van mening dat het onderwijs van Pijnenburg op een te laag
(katholiek) peil stond. De bisschop bedacht zich en wilde uiteindelijk
wel toestemming verlenen indien de broeders van Dongen tenmiste vijf
leerkrachten voor Moergestel beschikbaar stelden. Vervolgens was
de gemeenteraad aan zet. Vooral wethouder Adrianus Ketelaars,
burgemeester Bardoel en Adrianus van de Wouw maakten zich sterk voor de
school van de broeders. De gemeenteraad wilde per 1 april 1929 de
openbare school opheffen. Uit een vluchtig onderzoek was gebleken dat
hoogstens vier leerlingen gebruik zouden maken van openbaar onderwijs.
Slechts één ouder (A.C. Nouwens) wilde expliciet tekenen voor openbaar
onderwijs. Meester Pijnenburg verkocht zijn nieuwe woning en vertrok
naar elders. De woning van Pijnenburg werd gekocht door Van Gils.
De broeders namen er tijdelijk hun intrek in. De Broeders van Onze
Lieve Vrouw van Lourdes (zoals hun officiële naam luidde) konden op 22
april 1929 alle jongens op één na uit het dorp verwelkomen. Gestart
werd in de Bosstraat met de nieuwe St.-Jozefschool, die bestond uit
vier klaslokalen en een gymnastieklokaal. Een klooster voor de broeders
bij de school was al in aanbouw. Op 7 oktober 1929 betrokken ze het
broederhuis St.-Vincentius, waarin ook het patronaat, de Jonge Wacht,
de parochiebibliotheek en later het Katholiek Thuisfront hun
onderkomens vonden. Doordat er al snel sprake was van ruimtegebrek,
werd in 1938 het gymnastieklokaal verbouwd tot twee klaslokalen.
Gymnastiek stond bij katholieke scholen nog altijd in een verdachte
hoek. Tot aan de Tweede Wereldoorlog kregen de jongens- en
meisjesschool telkens vrijstelling van de verplichting tot het geven
van onderwijs in de lichamelijke oefening. De school bezat wel twee
speelplaatsen: een kleine geplaveide tussen de melkfabriek en de school
en een niet afgebakende `miniatuur Sahara', slechts begrensd door het
Verenigingslokaal. In de oorlog werd de school gevorderd en kregen de
leerlingen onder andere les in schoenfabriek Cevabo aan de
Raadhuistraat. Broeder Patiëntius (P.J. Bult uit Berkel-Enschot)
werd het eerste schoolhoofd. Degenen die `doorstudeerden' kregen Franse
les van broeder Jucundinus, die ook als auteur van kinderboeken enige
faam verwierf. De eerste broeders naast Patiëntius waren: Rudolf,
Justinianus, Hugolinus, Agarius, Corbinianus en Damasus. Orde en
tucht kenmerkten onderwijs en bestuur. Pastoor Janssen organiseerde al
wel ouderavonden, maar de vaders en moeders mochten niet samen komen.
Hij trok de scheiding der seksen tot in het extreme door. Op zo'n
`ouderavond' hield de overste een toespraak, de pastoor sprak zelf een
woordje en soms werd een speciale spreker uitgenodigd. Zonder zelf een
woord te hebben gezegd gingen de ouders daarna weer huiswaarts. De
jongens- en de meisjesschool ondernamen slechts bij hoge uitzondering
gezamenlijke activiteiten; een aubade aan de burgemeester bij nationale
feestdagen behoorde daartoe. Tijdens de schoolmis zaten de meisjes
links en de jongens rechts in de kerk. Het aantal bezoekers van de
schoolmis werd iedere dag gecontroleerd en eens in de drie maanden op
het rapport vermeld. Toch wist ook het roomse onderwijs niet alle
boerenkinderen alle schooldagen in de klas te krijgen. Broeder
Jucundinus was secretaris van de commissie tot wering van schoolverzuim
en ook hij moest constateren dat veel boeren hun kinderen in de
oogsttijd thuishielden.
Van Heilige Geestgebed tot schietgebedje
Op
de katholieke jongens- en meisjesschool werd veel gebeden. Bij de
broeders begonnen de leerlingen de schooldag om 9.00 uur met het gebed
tot de Heilige Geest. Bij het begin van het speelkwartier om 10.30 uur
werd een keuze gemaakt uit de twaalf artikelen van het geloof, de tien
geboden, de vijf geboden van de heilige kerk of een van de vier
oefeningen van geloof, hoop, liefde en berouw. Wanneer om 10.45 uur het
speelkwartier ten einde was, baden de leerlingen tot de H.
Engelbewaarder. Om exact 12.00 uur was de Engel des Heren aan de beurt
en na een ruime middagpauze startte 's middags de school om 14.00 uur
met een Onze Vader of een Wees Gegroetje. Om 16.00 uur ten slotte werd
de schooldag beëindigd met drie weesgegroetjes met na elk weesgegroet
een schietgebedje. |
|