Rooms in alles Afdrukken


Deel 2: Een geschiedenis van Moergestel van 1811 tot heden
door Ad van den Oord

-13-Rooms in alles

De tekst komt uit: Ad van den Oord en Paul van Dun: Merk toch hoe sterk. Moergestel schreef geschiedenis (Moergestel, 1996) (copyright).


Bestuur, openbare orde en onderwijs 1890-1950

De gemeentepolitiek in Moergestel was tot 1935 stevig in handen van (welgestelde) boeren. Hun opponenten in de raad waren vooral de fabrikant Janus van Bommel en de van buiten komende en ambtelijk opgeleide burgemeesters Maeijer en Bardoel. Vanaf de jaren dertig kwam er via de Rooms Katholieke Staatspartij een toenadering op gang tussen industriëlen en landbouwers, hetgeen na de Tweede Wereldoorlog resulteerde in katholieke eenheidslijsten van arbeiders, middenstanders en boeren.
Tussen fabrikanten en boeren bestond in de raad een voortdurende strijd over welke onderwijzers voor de openbare school moesten worden aangetrokken. Was handels- en talenkennis het belangrijkst of landbouwkunde, of kon er beter een gewone Moergestelse onderwijzer benoemd worden? Rond 1900 was het onderwijs voor meisjes geheel in handen van de Zusters van Liefde. In 1929 gingen de broeders van Dongen van start met een katholieke jongensschool. Dat was tevens het einde van het openbaar onderwijs in Moergestel. Naast het bestuur was nu ook het onderwijs volledig in roomse handen.

Een gemeenteraad van welgestelde boeren en burgers

Pas bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1919 kregen alle mannelijke inwoners van Moergestel stemrecht. De vrouwen moesten zelfs nog vier jaar langer wachten. Vóór de invoering van het algemeen kiesrecht had slechts een selecte groep kiezers invloed op de samenstelling van de gemeenteraad. In 1916 mochten bijvoorbeeld maar 235 van de 1644 inwoners hun stem uitbrengen. De meestal welgestelde kandidaten voor de gemeenteraad probeerden nogal eens om met drank stemmen te winnen. Zo werd de Commissaris der Koningin toen hij in 1903 Moergestel bezocht te kennen gegeven dat bij de raadsverkiezingen de kasteleins de baas waren. Nog in 1909 drong de drankbestrijdingsorganisatie de Paulusbond er bij het gemeentebestuur op aan om de herbergen te sluiten op de verkiezingsdag, omdat het veelvuldig voorkwam dat kandidaten met het trakteren op drank trachtten stemmen te winnen.
In de Moergestelse gemeenteraad maakten de boeren tot in de jaren dertig de dienst uit. De forse uitbreiding van taken van de lokale overheid, door het Rijk opgelegd, en de daarmee gepaard gaande kosten zinden de boeren niet. Dat kwam bijvoorbeeld in november 1906 tot uitdrukking toen in de raad de verhoging van de jaarwedden van burgemeester en secretaris aan de orde was. Zij werden bij uitstek gezien als vertegenwoordigers van de rijksoverheid. Raadslid Mulders keerde zich tegen de verhogingen en stelde provocerend dat er een aanmerkelijk verschil bestond tussen de inkomsten van een arbeider `die er hard voor moet werken' en de beloning van de secretaris. Fabrikant en raadslid Janus van Bommel vond dit geen vergelijking, er moest volgens hem rekening gehouden worden met de capaciteiten van personen en met de studiekosten die een ambtenaar moest maken. Maar het boerenraadslid Reijnen zag het anders dan de fabrikant. Het Rijk had volgens hem de werkzaamheden van het lokaal bestuur uitgebreid en moest dus ook maar opdraaien voor de verhoging van de salarissen van burgemeester en gemeentesecretaris. Het raadslid Van den Bosch was ook tegen de verhoging, omdat volgens hem de inwoners meer belang hadden bij verbetering van de wegen. De meerderheid van de aanwezige raadsleden stemde tegen de salarisverhoging. Een minderheid ging wel akkoord maar alleen omdat, zoals raadslid Vriens het verwoordde, anders Gedeputeerde Staten de verhoging toch zouden opleggen.
Een soortgelijk conflict speelde zich af tijdens de raadsvergadering van 12 oktober 1934 toen kortingen op de salarissen van B&W aan de orde waren. Burgemeester Bardoel stelde dat de salarissen van burgemeester en secretaris buiten schot moesten blijven. Maar drie boerenraadsleden, Kees Ketelaars Gzn., Peter van Aarle en ook wethouder Jaon Ketelaars, onthielden hun steun aan het voorstel van de burgemeester. De burgerraadsleden waaronder Janus van Bommel onderschreven de wensen van Bardoel wel.
Toevallig was het niet dat de boerenraadsleden juist hun kritiek richtten op de salarissen van burgemeester en gemeentescretaris. Deze posten waren sinds de komst van Everardus Josephus Maria Joannes Maeijer (Lieshout 1860) en Bardoel in handen van buitenstaanders. Josephus Henricus Bardoel (Gassel 1894) doorliep een typische ambtelijke loopbaan: eerst gemeenteontvanger, daarna gemeentesecretaris (1920) en ten slotte burgemeester (1926). Ook zijn voorganger op de secretarie Hermanus Josephus van Hulten, die in 1914 zijn vader als gemeentesecretaris was opgevolgd, had zijn vak geleerd op de secretarie in Nijmegen. Tegenkandidaten van boerenafkomst, en zonder ambtelijke opleiding, trokken telkens aan het kortste eind. Zo werd Gosewinus Johannes van de Wouw gepasseerd ten faveure van Bardoel toen de functie van gemeentesecretaris vrijkwam, en verloor C. Jos. van de Wouw, de kassier van de Boerenleenbank, in 1926 de strijd om de functie van gemeenteontvanger van Ant. van Bommel, meesterknecht op een schoenfabriek.
De door boeren overheerste gemeenteraad was niet gaarne bereid om voor het ambtelijke apparaat veel geld uit te trekken. Dat bleek in 1898 al toen de gemeenteontvanger van Moergestel het in tegenstelling tot zijn collega's in andere plaatsen moest stellen zonder brandkast. Toen pastoor Van Rijckevorsel van Kessel voor vijftig gulden afstand wilde doen van zijn tweede brandkast, hapte de raad toe. Maar helaas bleken al spoedig reparaties noodzakelijk.
Tot 1935 behielden de boeren een absolute meerderheid in de raad. Bij de verkiezingen van 1935 werden echter maar drie boeren gekozen, naast twee arbeiders en twee middenstanders. Dat leidde tot andere verhoudingen, die zich voor het eerst duidelijk manifesteerden bij de voorbereiding van de viering van het 40-jarig regeringsjubileum van koningin Wilhelmina (6 september 1938). Het raadslid Ant. op 't Hoog wilde de viering in Moergestel verplaatsen naar 10 september om `het werkverlet voor de arbeiders tot een minimum te beperken'. Maar raadslid Peter van Aarle prefereerde juist 6 september omdat die datum de boerenstand beter uitkwam. Burgemeester Bardoel koos om voor de hand liggende redenen voor de officiële feestdag 6 september, maar op 30 augustus 1938 bleek hoe de krachtsverhoudingen in de raad veranderd waren. Het raadslid J.L. van Gils kreeg toen namelijk de expliciete toezegging dat het jubileum in Moergestel op 10 september gevierd zou worden.

Pianostraat en het nieuwe raadhuis

Everardus Maeijer werd in 1925 getroffen door een beroerte, waardoor hij afscheid als burgemeester moest nemen. Juist daarvoor had hij het nieuwe gemeentehuis nog kunnen openen. Architect was de Moergestelnaar Toon Vriens geweest, terwijl aannemer Jos Jongen van der Weegen met 12.950 gulden de laagste inschrijver was en de bouw mocht realiseren. De eerste raadsvergadering in het nieuwe gemeentehuis vond plaats op 29 november 1924. Nu stond het pand op de hoek Kloosterlaan-Pianostraat. De Amsterdamse schoolachtige huizen aan de Pianostraat waren even tevoren gebouwd en werden bewoond door notabelen en fabrikanten. Die hadden blijkbaar allemaal een piano in huis, want daar dankte de straat haar naam aan. Maar met het nieuwe raadhuis kwam de naam Pianostraat in het gedrang. De raadsleden Van Bommel en Mulders drongen er in de raad van 29 oktober 1927 op aan de straten in de gemeentekom van een officiële naam te voorzien omdat herhaaldelijk straten met meerdere namen aangeduid werden. De raad koos toen voor de benaming Raadhuisstraat in plaats van Pianostraat.

Eenheid via de Rooms Katholieke Staatspartij

Bij landelijke verkiezingen hadden de inwoners van Moergestel altijd trouw op de Rooms Katholieke Staatspartij (RKSP) gestemd. In de crisisjaren dertig waren enkele notabelen echter bevreesd dat radicale politieke stromingen vat zouden krijgen op de plattelandsbevolking. Maar de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) kon in het dorp weinig aanhang verwerven. De burgemeester had aan de Commissaris der Koningin telkens kunnen rapporteren dat er geen SDAP-leden in Moergestel waren en dat ook slechts heel weinig inwoners `in hun hart' socialist waren. Toen de SDAP in maart 1933 toch een manifestatie in het dorp wilde houden, besloot de raad de Algemene Politie Verordening zodanig aan te passen dat toespraken en optochten behoudens toestemming van de burgemeester verboden waren. En een dergelijke toestemming kreeg de SDAP uiteraard niet.
Meer verontrust was pastoor Janssen in 1934 voor het gevaar dat de boeren zich aangesproken zouden gaan voelen door de fascisten. Bij de Tweede-Kamerverkiezingen van 1937 scoorde de SDAP slechts 5 stemmen en de communisten 3, maar Arnold Meijers Zwart Front behaalde 42 stemmen (3,7%), terwijl de extreem-rechtse boerenbeweging van Alph. Bouwman nog eens 9 stemmen verwierf. De RKSP bleef echter domineren met 1052 stemmen (92,1%). Het bestuur van de RKSP bestond uit vertegenwoordigers van de diverse standen. Voorzitter was schoenfabrikant Johannes van Gils, secretaris gemeenteontvanger Antonius van Bommel, terwijl als bestuursleden optraden de boeren Peter van Aarle, Jaon Ketelaars en Kees Ketelaars, de bekende Martina Reijnen en de onderwijzeres Adriana Mulders. Schoenarbeiders ontbraken dus in het rijtje.
Op voorstel van de beweging Brabantia Nostra besloot de gemeenteraad in 1939 haar vergaderingen voortaan met gebed te openen en te sluiten. De crisistoestand in economische, politieke en militaire zin speelde daarbij zeker een rol. Meerdere plaatsen besloten in dat jaar het ambtsgebed in te voeren. Het was tevens een protest van katholieke bestuurders tegen de afschaffing van het gebed in de Amsterdamse gemeenteraad. Udenhout was de eerste Midden-Brabantse plattelandsgemeente die het gebed invoerde, daarna volgden Haaren en Berkel-Enschot. En ook Moergestel bleef dus niet achter. Het ambtsgebed luidde: `Almachtige God, wij bidden U om Uwen Algenoegzamen Zegen over de werkzaamheden, die ons zijn opgelegd. Schenk ons wijsheid en voorzichtigheid, verlevendig in ons een diep besef van onze afhankelijkheid van U en doe onze beraadslagingen strekken tot bevordering van de ware belangen dezer gemeente'. De raadsleden antwoordden dan met `Amen'. Het kruisteken werd achterwege gelaten om gevoeligheden te vermijden. Bij de sluiting van de raadsvergadering werd volstaan met de christelijke groet.
Na de Tweede Wereldoorlog werd in de tijdelijke gemeenteraad de vakbondsman Piet Schilders tot wethouder gekozen naast de boer Gos. J. van de Wouw. Bij de gemeenteraadsverkiezingen in 1946 kwam er een eenheidslijst van fabrikanten, middenstanders en arbeiders (Van Gils, Spaninks, Schilders, Schepens), maar de boeren deden niet mee. De boerenlijst onder leiding van Van de Wouw en Adr. Rijnen behaalde echter wel een overwinning op de eenheidslijst, waardoor er weer twee boeren op de wethoudersposten terechtkwamen. De lobby van de RKSP had in 1949 meer effect. Verscheidene boerenaanvoerders prijkten toen op de eenheidslijst, slechts Gos. J. van de Wouw bleef dwarsliggen en kwam met een eigen lijst uit, waarmee hij toch weer meerdere zetels wist te veroveren. De eenheidsgedachte werd in de jaren vijftig losgelaten. Naast boeren, arbeiders en middenstanders (fabrikanten) verscheen bij de raadsverkiezingen van 1953 ook een lijst aangevoerd door typische buitenstaanders zoals mevrouw J.J. van Dusseldorp-Geise en C. Schade.

Oisterwijkse annexatieplannen

In 1916 bezocht de Commissaris van de Koningin Moergestel. Vele plattelandsgemeenten vreesden in die tijd voor hun zelfstandig voortbestaan, omdat de overheid grotere en financieel gezonde gemeenten wilde. De Commissaris concludeerde dat Moergestel waarschijnlijk wel zelfstandig kon blijven, maar dat een samengaan met Oisterwijk ook een optie was. De schrik zal bij het Moergestelse gemeentebestuur amper geweken zijn toen Tilburg in 1918 pogingen ondernam tot uitbreiding van haar grenzen op Moergestels grondgebied in verband met de voorgenomen aanleg van drainagevelden (en volgens boze tongen om te verhinderen dat steeds meer kapitaalkrachtige Tilburgse fabrikanten hun woonstek in Berkel-Enschot of Moergestel zouden kiezen).
Van alle plannen kwam niets terecht. Maar in 1936 gooide de ambitieuze Oisterwijkse burgemeester J. Verwiel opnieuw de knuppel in het hoenderhok. Hij wilde dat na grenswijzigingen tussen Oisterwijk en Haaren als logisch vervolg daarop het complete bos-, ven- en heidegebied in de gemeenten Oisterwijk, Moergestel en Berkel-Enschot onder één gemeentebestuur zou komen te vallen en dat kon in de visie van Verwiel natuurlijk uitsluitend Oisterwijk zijn. De gemeentebesturen van Berkel-Enschot en Moergestel namen eensgezind een afwijzend standpunt in. Op 25 maart 1936 liet het Moergestelse gemeentebestuur Verwiel weten geen zin te hebben in een gesprek over grenswijzigingen. Het Moergestelse gemeentebestuur stelde dat de belangen van het natuurschoon en het landschap reeds door de Moergestelse bestuurders krachtig werden verdedigd. De annexatiepogingen van Verwiel liepen op een mislukking uit.

De bezetting

Na de Duitse inval werd er op 11 mei hevig gevochten rondom Moergestel. Bij de beschietingen vielen onder de Nederlandse militairen zeven slachtoffers te betreuren. De gevechten waren zo hevig dat op tweede pinksterdag er slechts vijf mensen in de kerk aanwezig waren. De moeder-overste van het St.-Antoniusgasthuis en dokter Schräder brachten de vele gewonden naar de kelder van het gasthuis.
Over de houding van de bezetter liepen de meningen uiteen. Sommigen spraken van `correct gedrag', anderen benadrukten het vorderen van fietsen, auto's en motoren. Janus van Bommel constateerde dat het kantoor van zijn fabriek volledig overhoop gehaald was. Naast geld waren ook tandenborstels, een paar herenzomerschoenen, eieren, knakworsten en drie kruiken oude klare ontvreemd. Als gevolg van bominslagen was ook vee van de boeren gedood. Diverse gezinnen trachtten aan inkwartiering van de enkele honderden Duitse militairen te ontkomen door ziektes of niet-proper gedrag voor te wenden. Zo zette de vrouw van Janus Rooijakkers demonstratief haar jongste kind op de pot, boven op de tafel waarvan de Duitsers zouden moeten eten. De Duitse soldaten zagen daarna van hun voornemen af om in te trekken bij de familie Rooijakkers. De scholen werden gevorderd evenals villa Hoogenhuizen. Overigens brachten inkwartieringen van andere soldaten ook overlast mee, dat was al in het najaar van 1939 gebleken toen Nederlandse militairen verbleven in het St.-Antoniusgasthuis. Zij huisden op de mannenzaal en op zolder. Toen ze vertrokken waren moesten de zusters constateren dat er veel vernield was. Met de geallieerde inkwartieringen verliep het niet anders.
Het alledaagse leven ging zo goed en zo kwaad als dat kon verder. Aanvankelijk werkten verenigingen en instellingen tamelijk enthousiast mee aan de Winterhulp. De opbrengst in december 1940 bedroeg in Moergestel maar liefst 450 gulden, met name door twee grote giften van villabewoners. De schoenfabrieken Cevabo (`Duifjes') en de Weduwe J.P. van Bommel werden op last van de bezetter in 1941 stopgezet. In de Duifjes-fabriek bleven de broedmachines en kuikenrennen intact. De Avang-fabriek mocht doorgaan. Eind 1942 werkten er 90 mannen en 33 vrouwen. Door gebrek aan grondstoffen werden op het einde van de oorlog de schoenzolen vervaardigd uit `marmoleum'-vloerbedekking uit villa Zonnewende, die getroffen was door een grote brand. De schoenmakers vervaardigden ook thuis schoenen; vaak gebeurde dat in een ploegje. De schoenen werden vervolgens geruild tegen voedsel. Bij gebrek aan leer deden oude suèdehoeden dienst als vervangend schoenmateriaal. Veel Moergestelnaren handelden in Belgische shag, die net over de grens in Weelde werd gehaald. Ook boter, kaas, textiel en fietsen waren populair als ruilmiddel.
Het culturele leven ging tijdens de oorlog gewoon door. Burgemeester Bardoel, die tevens secretaris van het kerkbestuur was, stemde toe in het verhuren van het Verenigingslokaal aan de Duitsers. Overdag vonden er filmvertoningen voor kinderen plaats, 's avonds voor volwassenen. Pastoor Janssen, waarvoor gemengd publiek in een bioscoop een gruwel was, protesteerde bij de burgemeester. De marechaussee kwam de pastoor verzekeren dat er geen slechte films te zien waren, maar daar ging het de pastoor niet alleen om. Pastoor Janssen voelde zich nog eens aan de kant gezet toen opnieuw zonder zijn medeweten het bovenlokaal van het Verenigingsgebouw in gebruik genomen werd door de distributiedienst.
Rond 1943 werd de sfeer echter ook in het alledaagse leven grimmiger. In Moergestel werden na een oproep van de bezetter 141 radio's ingeleverd. Maar het meest bedreigend voor de Moergestelse jongemannen was de verplichte Arbeidsinzet en de daarmee gepaard gaande razzia's. Het leidde tot een gezamenlijk protest van vele burgemeesters bij de secretaris-generaal van het ministerie van Binnenlandse Zaken. Ook Bardoel protesteerde op 18 februari 1943 tegen de willekeurige arrestatie van jonge Nederlanders en schreef dat hij `zich voorts in geweten verplicht acht zijn ambt neer te leggen, wanneer niet oogenblikkelijk vorenbedoelde maatregelen worden gestaakt of zoodra deze en dergelijke maatregelen in de toekomst opnieuw zouden worden genomen'. Dat schreven meer burgemeesters, maar bijna geen enkele trad daadwerkelijk af.
Toen de Duitse bezetter in 1943 opnieuw de Nederlandse militairen wilde interneren, braken als protest daartegen de zogenaamde april-mei-stakingen uit. Bij Van Gils werd het werk stilgelegd en ook stopten de boeren de melkleveranties. Frans Kluijtmans en Pietje Schepens hielden nog een melkkar tegen en verdeelden de melk onder omstanders. De veldwachter kwam erbij en zou Schepens een schop tegen zijn kont hebben gegeven. Kluijtmans kwam er slechter af, hij werd de volgende dag gearresteerd en naar het concentratiekamp Vught getransporteerd.
Voor onderduikers en piloten was een compleet illegaal netwerk actief. Actief in het verzet waren onder anderen Piet Wolfs (`Piet van Besoyen'), Janus Rooijakkers, Theo Vermeulen (pater Lambertus), Jan Dolman, Gerrit Lentink, Janus van de Wouw, Driek van de Meijdenberg, Jaon Mulders, Kees Geerts en de politieagenten Kees Mulderij en Bert van Zuilen.

De bevrijding

Toen de geallieerden vanuit Normandië oprukten, vestigde de Duitse generaal Hans Reinhard zich als bevelhebber van het 88ste korps in villa Zonnewende aan de Tilburgseweg. De familie Van den Bergh verbleef op Maria-Hoeve van Janssens-De Beer en bij Carol Schade. Door de Duitse verdedigingslinies bleven Moergestel en omgeving praktisch geheel van voedselleveranties verstoken. Vanuit Tilburg werden hongertochten naar het platteland ondernomen. Er bestond een nijpend tekort aan rogge. Enkele weigerachtige boeren werden door een Moergestelse gemeenteambtenaar aangeschreven om de rogge onmiddellijk te dorsen. Een dreigbrief hielp. De betreffende ambtenaar werd na de oorlog voor het schrijven van die dreigbrief door een boer aangeklaagd maar niet vervolgd. De zuiveringscommissie laakte integendeel de houding van de enkele boeren die in tijden van hongersnood niet bereid bleken rogge te leveren.
De bevrijding ging opnieuw gepaard met veel militair geweld en slachtoffers. Op 24 september 1944 werd St.-Stanislaus gebombardeerd door geallieerde vliegtuigen, waarschijnlijk om Duits afweergeschut te vernietigen. Er heerste grote paniek en chaos, maar er vielen geen dodelijke slachtoffers. De gewonde zusters werden naar het Elisabethziekenhuis in Tilburg overgebracht. Paters haalden zieke zusters met kruiwagens uit het gebombardeerde klooster. Kort voor de bevrijding besloten de Duitsers om de brug over de Reusel nabij het St.-Antoniusgasthuis te laten springen. Door de luchtdruk waren de kolen in de kelder omhoog gesprongen en de zusters die daar schuilden kwamen er roetzwart uit. Het St.-Antoniusgasthuis diende in juni 1944 voor inkwartiering van Duitse militairen. De zusters moesten voor de hoge militairen bakken en braden en in het washuis varkens slachten. Drinken deden de Duitsers in de nabijgelegen pastorie. Granaatinslagen, mijnen en verkeersongelukken zorgden rondom de bevrijding voor enkele burgerslachtoffers. Bij de bevrijding van Moergestel en Oisterwijk door de 15de Schotse divisie onder leiding van commandant Colin Muir Barber kwamen op 25 en 26 oktober achttien geallieerde militairen om het leven.
In 1944 en 1945 verbleven in het dorp vele evacués uit Groesbeek, Tholen, Oirschot, Best, Biest-Houtakker en Hilvarenbeek. Voor de kleine Moergestelse gemeenschap betekende dat een forse uitbreiding, het aantal ingezetenen nam met de helft toe. De Groesbekenaren werden eerst in de St.-Jozefschool ondergebracht en daarna bij particulieren in Broekzijde, Heuvelstraat en Heikant. De verhouding tussen de evacués en de Moergestelnaren werd er in de loop der tijd niet beter op; in andere dorpen verliep dat trouwens niet veel anders. Veelzeggend was de tekst die de Groesbekenaren bij hun terugkeer op een vrachtauto aanbrachten: `Wij gaan naar Groesbeek toe; wij zijn Moergestel moe'. Slechts enkele evacués bleven in Moergestel wonen. De familie van Hermann Tekath (dertien personen) betrok een vervallen boerderijtje op de Oisterwijkse Hoeven. Zijn kinderen gingen in Moergestel naar school maar spraken slechts Duits, de familie was namelijk in Duitsland opgegroeid. Zij moesten zich soms scheldpartijen van de schooljeugd laten welgevallen. Ook Berkel-Enschot, op wiens grondgebied de familie woonde, trok zich aanvankelijk het lot van deze evacués niet aan.

De zuivering

De Ordedienst (OD), die in het bevrijde gebied orde op zaken moest stellen, telde voor de bevrijding in Moergestel 28 leden, daarna 42. Al snel werd de OD omgevormd tot de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten (NBS), die kon beschikken over 15 geweren, 2000 patronen, 10 handgranaten, 3 Duitse gasmaskers, een defect jachtgeweer, een oude en defecte mitrailleur en zes Duitse helmen.
De NBS ging zich ook bezighouden met het arresteren van `foute' Nederlanders. Op 30 oktober waren er in Moergestel al veertien mensen vastgezet vanwege lidmaatschap van de NSB of vanwege economische collaboratie. De wachtcommandant nam zijn intrek in de Boterfabriek. Al spoedig werden 21 arrestanten overgebracht naar Oisterwijk. Vrouwen die zich met Duitse militairen ingelaten hadden, werden bijzonder hard aangepakt. De NBS arresteerde een `publieke vrouw van de Wehrmacht', die zich volgens de NBS'ers `gisteren avond te Moergestel voor eenige Tommies spiernaakt uitkleedde'. Al eerder waren enkele vrouwen beschuldigd van te intieme omgang met Russische krijgsgevangenen. De jongemannen van de NBS zagen met lede ogen hoe de Moergestelse meisjes ook met de Canadezen dansten in café Van Lieshout.
De NBS was ingeschakeld bij het bewaken van de wegen. Op 24 december 1944 omstreeks 10.00 uur werd door een patrouille bij de brug een auto aangehouden uit de richting Oirschot. De patrouillepost, bemand door Gustje van Gisbergen en Frans Hurkmans, liet de bestuurder, die vergezeld was van een dame, halt houden. De bestuurder beschikte volgens de patrouille niet over een geldig persoonsbewijs en werd volgens instructie meegenomen naar het wachtlokaal. Daar vertoonde hij zijn paspoort en toen bemerkten de NBS'ers dat het ging om de minister van Justitie Van Heuven Goedhart. De wacht besloot echter de minister gewoon te laten wachten totdat de sectiecommandant gearriveerd zou zijn. De minister liet zich `in die tusschen tijd alles behalve fair over de NBS uit'. Hij stelde door niemand lastig gevallen te worden dan door `die kornuiten, die vlegels' van de NBS. De sectiecommandant Verbakel bood zijn excuses aan maar antwoordde de minister op diens opmerking dat hij het meeste last van de NBS had, snedig `dat ook wij met de Nederlanders in het verkeer de meeste moeite hebben, terwijl de Engelschen zich stipt aan de aanwijzingen houden'. Ook plaatselijk commandant van de NBS Carol Schade nam het voor zijn manschappen op. Hij stelde dat zij weliswaar een buitenlands paspoort hadden dienen te herkennen maar dat ze niet `voor hun plezier in de koude staan om hun dienst te doen'. Ook districtscommandant F. Mutsaerts onderschreef op 3 januari 1945 de mening van Schade volledig `dat bij den Minister van Justitie meer begrip mocht worden verwacht voor ontwikkeling en opleiding van het lager personeel der NBS in deze moeilijke tijdomstandigheden, en meer waardeering voor nauwgezette dienstverrichting'. Dat begrip kwam er niet. Van Heuven Goedhart liet zich nog herhaaldelijk denigrerend uit over de Moergestelse NBS'ers die met hun voeten op tafel zouden zijn blijven zitten toen de minister binnenstapte.
Carol Schade (Haarlem 1909) woonde sinds 1939 in Moergestel. Hij was econoom, administrateur van landerijen, landbouwer en bosbeheerder. Tijdens de mobilisatie had hij jachtgronden onder Moergestel en Oisterwijk gekocht. Zijn familie had in Nederlands-Indië fortuin gemaakt en het geld belegd in landerijen. Schade had als plaatselijk commandant van de NBS veel invloed op het bestuur direct na de oorlog. Zijn plaatsvervanger was politieagent Kees Mulderij. Later nam Theo Verbakel de functie van Schade waar, toen die werd overgeplaatst naar het stafkwartier van prins Bernard.
Schade stelde als plaatselijk commandant van de NBS vast dat burgemeester Bardoel het in oorlogstijd prima gedaan had. De ambtenaren vonden Bardoel echter te bang, hij zou zich te vaak in moeilijke gevallen ziek hebben gemeld. Een heikele kwestie was de arrestatie van Frans Kluijtmans tijdens de april-mei-stakingen in 1943. Deze voorzitter van de RK Werkliedenvereeniging (RKWV) werd naar eigen zeggen gearresteerd toen hij toevallig langs de burgemeesterswoning liep. Volgens Kluijtmans was de houding van de burgemeester helemaal niet zo dapper geweest. Tijdens de staking zou Bardoel de boeren hebben trachten te overreden om melk te leveren. Kluijtmans verklaarde in het Vughtse kamp slecht te zijn behandeld. Hij werd naakt uitgekleed en moest met een groep van 45 mensen op de appelplaats in de houding gaan staan voor Duitse officieren. Van deze groep werden er zeven uitgepikt en naar Eindhoven gezonden om daar standrechtelijk geëxecuteerd te worden. Ze keerden echter terug omdat de Duitsers al andere stakers doodgeschoten hadden. Kluijtmans was in Vught inmiddels ingedeeld bij een volgende groep die geëxecuteerd zou worden indien de staking doorging. Zover kwam het niet.
Burgemeester Bardoel gaf voor de zuiveringscommissie echter een geheel andere lezing van het gebeuren. Volgens de burgemeester had hij Kluijtmans en zijn werkgever Van Gils uitgebreid de gelegenheid gegeven om aan te tonen dat Kluijtmans niet bij de staking betrokken was. Hij had wel Kluijtmans laten oppakken, omdat de Duitsers om de arrestatie van de voorzitter van de RKWV gevraagd hadden. Er werden uiteindelijk geen zuiveringsmaatregelen tegen Bardoel getroffen, maar de Commissaris der Koningin liet hem wel weten dat de minister de arrestatie van Kluijtmans afkeurde. Ook het vorderen van paarden en wagens voor het vliegveld Dongen en het verplichten van leden van de Luchtbeschermingsdienst om te collecteren voor de Winterhulp werd Bardoel van hogerhand verweten.

De turbulente oorlogsjaren waren nog totaal niet verwerkt toen dertig jongens uit Moergestel het bevel kregen zich te laten inschepen naar Indonesië, waar de Nederlandse overheid militair wilde ingrijpen tegen de door Soekarno uitgeroepen republiek. Een van de leden van de Vereniging van Oud-Indië Gangers (VOIG), Jan Swinkels, stelde achteraf vast: `Zonen van dokters of rijke boeren konden altijd uitstel krijgen. Voor de gewone arbeider viel niets te regelen'. Bij hun thuiskomst in 1950 werden de Indië-gangers onthaald met een fanfare. Maar het overviel de jongens. Verschillende meisjes kenden hun geliefden niet meer terug: `Hij is dezelfde niet meer'. De traumatische oorlogsjaren werden zo voor enkele tientallen jongeren nog eens gevolgd door zware jaren als oorlogssoldaat in de tropen.

Een veldwachter zonder bijbaantjes

De uit het Limburgse Elsloo afkomstige veldwachter J. Hertsig was nog het ouderwetse type van een veldwachter. Hij deed de boodschappen voor de burgemeester, was klokkenist van de gemeente, schaarmeester van de afdeling Heijze en belast met de invordering van de plaatselijke belastingen. Zijn takenpakket werd echter in de loop der jaren steeds smaller doordat de kritiek toenam op de veldwachter als `boodschappenjongen'. Zo had al op 8 juli 1885 poelier August van Giersbergen de gemeenteraad geschreven dat het opwinden van de gemeenteklok in de toren publiekelijk diende te worden aanbesteed `wandt op dien tijdt dat de veldwachter de klokken op wendt de menschen de beste gelegendigheidt vinden om te stelen'. Hertsig zou het luiden van de klok desalniettemin voort kunnen zetten tot 1898. In het begin van de twintigste eeuw nam zijn vrouw Wilhelmina Martina Claessen de functie van klokkenist over.
In 1897 kreeg Hertsig een bescheiden verhoging van de jaarwedde met vijf gulden omdat hij vanaf dat jaar de inkomsten moest missen als boodschapper van het gemeentebestuur en als keurmeester van het vlees. De Commissaris der Koningin had ingegrepen toen hij ervan hoorde: `Ik zou mij niet verantwoord achten in eenig opzicht te hebben meegewerkt, om een dergelijk werk, dat met den openbaren gezondheidstoestand in de gemeente zoo nauw verband houdt, te doen opdragen aan een eenvoudig politiebeambte. Daarom geef ik U ernstig in overweging, het keuren van vleesch voortaan te doen plaats hebben door een veearts'. Burgemeester Maeijer voldeed terstond aan deze sommering, en de Tilburgse veearts F. Boots werd benoemd tot keurarts voor het Moergestelse vee.
Hertsig voelde zich belazerd. Hij was in 1882 naar Moergestel gehaald met de belofte dat hij de helft van zijn kost voor het gezin zou kunnen verdienen door wat bij te boeren. Maar in 1898 waren hem bijna alle bijverdiensten ontnomen, terwijl hij wel een vrouw en negen kinderen moest onderhouden. Lichamelijk gesloopt bleek de veldwachter rond 1910 ongeschikt voor de dienst. De Commissaris der Koningin drong sterk aan op vervanging, de volksopstand van 1909 tegen de jagers Van den Bergh lag immers nog vers in het geheugen. De gemeenteraad wilde wel, maar veldwachter Hertsig claimde een pensioen van 350 gulden en enkele bijbaantjes. En dus werd maar besloten om voorlopig voort te sukkelen en bij tijd en wijle assistentie van de marechaussee van Hilvarenbeek in te roepen.
De Tilburgse politieagent Cornelis van Puijenbroek (beter bekend als Kees Pui) werd in 1913 benoemd als nieuwe veldwachter. Hij klaagde over het lage salaris van zeshonderd gulden. Zijn financiële verlangens werden in 1916 via een petitie door tientallen dorpsbewoners ondersteund, waaronder Janus van Bommel en Ant. van Gils. Zij wensten dat de veldwachter ten minste het salaris zou ontvangen van een gewone fabrieksarbeider (1100 tot 1300 gulden). In Hilvarenbeek ontving de veldwachter dat ook. Van Puijenbroek moest nu geld lenen van zijn ouders om rond te komen. Uiteindelijk kreeg de veldwachter zijn salarisverhoging. Hij was daarmee tegelijkertijd gepromoveerd van `boodschappenjongen' tot een serieuze wetsdiender.
Maar de verleidingen waren in die jaren nog altijd groot. In mei 1932 werd Van Puijenbroek door de Commissaris der Koningin `ernstig onderhouden' over `herbergbezoek'. Erg rustig was het in Moergestel niet. In de nacht van 22 op 23 augustus 1934 vond een roofoverval plaats ten huize van Kees van de Pol in de Postelstraat. De alleenwonende man werd geboeid met koorden en beddenlakens en kreeg een prop in de mond gestopt. De overvallers namen 250 gulden, een flesje wijn en een kistje sigaren mee. De daders zouden nooit achterhaald worden. De burgemeester kreeg anonieme en boze briefjes binnen van inwoners over het naar hun mening onvoldoende optreden om de openbare orde te bewaren. Zo meldde een anonieme briefschrijver dat het `in de Herstal of Kluizenaar niet erg secuur' was. `Spiritusdrinkers' hadden er een hut gebouwd waarin inmiddels al weer enkele weken een ongetrouwd stelletje hokte. Ook verbleven er `niet te vertrouwen lieden (...) 't zijn Tilburgers, kunnen die niet door de politie naar Tilburg teruggestuurd worden. Meisjes durven niet alleen naar 't veld gaan werken. De vrouwen durven haast niet alleen thuis te blijven. De grondeigenaren durven ze niet van de grond af te jagen en niemand uit de omtrek durft het tegen de politie te zeggen bang voor de gevolgen van die schooiers. De verkenners moeten een vergunning hebben om te kamperen, zij hebben dat niet. Ze schooien alles bij mekaar en gaan op 't klooster eten. Wat ze niet krijgen pakken ze wel zoo als het hout uit de bossen'. Toch had het gemeentebestuur wel degelijk maatregelen genomen. Onbezoldigde rijks- en gemeenteveldwachters hielden toezicht op stroperijen, vogelvangst, houtdiefstallen en in de zomermaanden juli en augustus op vreemdelingen (zedelijkheidsmotieven). De rijksveldwachters waren vooral in dienst van de fabrikanten Mommers, Van den Bergh en Mutsaers. In 1935 werd op 55-jarige leeftijd Van Puijenbroek opgevolgd door Richard Alouis van Geersaem.

Een spectaculaire ontsnapping

In de nacht van 20 op 21 december 1924 werd de zwerver Andreas Romen door de Moergestelse politie aangehouden nadat hij enkele flessen wijn uit een leegstaande villa ontvreemd had. De zwerver werd buiten bij het hek van de villa opgewacht door rijksveldwachter J. Timmermans, die de dief met getrokken pistool sommeerde halt te houden. Tezamen liepen zij naar het arrestantenlokaal, de gestolen flessen drank nog in de hand. Het lokaal, dat honderd meter verwijderd was van de woning van de veldwachter, was sober ingericht: een emaillen drinkbakje en een carbid-vat voor de behoeften van de arrestant. Maar dat was juist voldoende voor de zwerver om te ontsnappen. Met behulp van het emaillen drinkbakje groef hij de volgende nacht een gat onder de ijzeren celdeur naar het voorportaal. Dat was weliswaar ook gesloten maar het carbidvat verhoogd met een aantal loszittende stenen was juist hoog genoeg voor de zwerver om de zolder te kunnen bereiken. Daar nam hij de dakpannen weg, sprong van het 3,5 meter hoge dak en was weer vrij zwerver.

Een comité van recht en orde tegen het revolutiegevaar

Tijdens de mobilisatie (1914-1918) waren veel Hollandse militairen in Moergestel ingekwartierd. Dat bracht niet alleen andere gewoontes, maar ook ook andere politieke opvattingen met zich mee. De militairen kregen met hulp van de schoenmaker A. Boogers een huis en café beschikbaar gesteld om socialistische propagandavergaderingen te houden. Boogers was zelf bij die vergaderingen aanwezig. Dat werd hem niet in dank afgenomen. De lederbewerkersbond royeerde hem als lid en ook de Boerenbond ontzette hem in november 1915 uit het lidmaatschap.
Drie jaar later was de stemming veel nerveuzer. Socialistenleider P.J. Troelstra had in het vuur van de revoluties in Duitsland de macht in Nederland opgeëist. Heel ordelievend Nederland met de katholieken ditmaal voorop kwam in opstand. Ook in Moergestel bestond reeds op 20 november 1918 een comité van `Recht en Orde'. Voorzitter was schoenfabrikant en raadslid Janus van Bommel, secretaris de onderwijzer P. Hertsig. Het `roode gevaar' liet echter op zich wachten en al ras bedacht het comité, inmiddels omgedoopt tot Burgerwacht, nieuwe activiteiten.
Het houden van schietwedstrijden werd de belangrijkste activiteit. De tegenstanders waren op papier misschien nog wel de socialisten maar in de praktijk toch vooral de collega's van de Burgerwacht Berkel-Enschot. Er bestond namelijk met Berkel-Enschot grote onenigheid over het gebruik van de schietbaan op de Pierenberg. Volgens een brief van burgemeester Panis van Berkel-Enschot (28 juli 1931) wilde Moergestel de baas spelen. Het ging er tussen de beide Burgerwachten blijkbaar zo heet toe dat Panis besloot de veldwachter te laten toezien op de veiligheid tijdens de gezamenlijke schietoefeningen. De Burgerwacht die de wedstrijd organiseerde, zou volgens Panis het recht moeten krijgen op het inrichten van de biertent. De leider van de Burgerwacht Berkel-Enschot schreef de burgemeester van Moergestel dat Piet Schilders, het hoofd van de Moergestelse Burgerwacht, hem had voorgesteld een conflict over subsidieverdeling in een café te behandelen `wat mij op de eerste plaats niet bevalt en op de tweede plaats voor een bestuurslid eener Burgerwacht niet van toepassing is'. Burgemeester Bardoel wilde nu echter weleens weten of misschien de Berkel-Enschotse Burgerwacht ook subsidie had ontvangen voor de schietbaan, zodat die bij de verrekening meegenomen kon worden. Een antwoord bleef uit.

Onderwijzers met veel akten

De openbare school aan de Akkerstraat (nu Schoolstraat) tegenover de schoenfabriek van Van Gils werd rond 1900 alleen nog maar door jongens bezocht. De meisjes gingen allemaal naar de school van de zusters. De openbare school was voor de gemeenteraad nog altijd een hoge kostenpost. De raad koos in 1903 voor de benoeming van een onderwijzer met weinig akten omdat deze een lager salaris kon worden geboden. B&W hadden Leo Fick, zoon van de hoofdonderwijzer, op de eerste plaats van de voordracht gezet omdat hij ook de akten Duits en Frans bezat, maar de raad vond de honderd gulden extra die daarvoor neergeteld moest worden te veel. Een jaar later, nadat een petitie voor Leo Fick was gehouden, werd hij alsnog benoemd, maar in 1906 verdween hij alweer naar de RK bijzondere kweekschool te Oirschot.
Op 13 februari 1909 was in de raad wederom een benoeming aan de orde van een onderwijzer. De enige kandidate was Maria Francisca Mulders. Zij had wel de steun van schoolmeester Fick maar niet van de raadsleden. Alle raadsleden koesterden grote bezwaren, een vrouw als onderwijzeres op een openbare school paste volgens hen niet. De gemeenteraadsleden wilden een nieuwe oproeping met een hoger salaris dan het wettelijk minimum, of een tweede oproep nadat de onderwijzersexamens zouden zijn afgelegd, waardoor het aanbod wellicht groter zou zijn. Burgemeester Maeijer beaamde dat ook hij liever een man wilde benoemen, maar hij vreesde dat bij langer dralen de rijkssubsidie verloren zou gaan. De schoolopziener werd gevraagd of er bezwaar was tegen een tijdelijke aanstelling van een kwekeling. Dat mocht blijkbaar en toen had de raad de keuze uit Maria Mulders en de kwekeling Petrus Hertsig, zoon van de veldwachter. Hertsig werd met algemene stemmen gekozen.
In 1919 was er een vacature voor een nieuw schoolhoofd. In Moergestel was een actie ontstaan om de gemeenteraad te bewegen om alleen sollicitanten op te roepen met een akte Landbouw in het bezit en Frans als aanbeveling. Het adres werd gesteund door een berg handtekeningen. Dit keer gaven de extra kosten niet de doorslag. De Landbouwakte was ook voor de boerenstand van belang. Wethouder Ketelaars was dan ook sterk voor het voorstel dat met vier tegen twee stemmen werd aangenomen. Benoemd werd de Berkelse H. Hoppenbrouwers, onderwijzer aan een RK bijzondere school te Tilburg. Hij bleef echter slechts een jaar en in 1920 moest de raad zich opnieuw uitspreken. Fabrikant Janus van Bommel wilde aan de twee akten vasthouden. Maar de tegenstanders lieten zich ditmaal sterker horen. Wethouder Van de Wouw en het raadslid Mulders vonden het jammer dat door het stellen van zo'n hoge eisen alle Moergestelnaren uitgesloten werden. Het raadslid Ketelaars Gzn. meende dat het `onwaardig krantengeschrijf' zoals bij de vorige benoeming niet mocht terugkeren. Hij kon zich wel voorstellen dat Moergestelse onderwijzers zich gepasseerd zouden voelen, maar hij vreesde ook protesten indien er koste wat kost een Moergestelnaar benoemd werd. Het voorstel van Van Bommel behaalde wederom een meerderheid. En dat betekende tevens dat de onderwijzer M.J. Pijnenburg uit Best benoemd werd met zes tegen één stem. Die ene stem werd uitgebracht op P. Hertsig.
Door de slechte wegen en het winterse weer konden kinderen uit het buitengebied de school menigmaal niet bezoeken. Zo moest Toon Jans, zoon van een paardenhandelaar die woonde in de richting Oirschot, iedere dag tweemaal vijf kwartier lopen om naar school te komen. Als de weg door sneeuw of modder te slecht was, bleef hij thuis. Op de boerderij werd dan huiswerk gemaakt en er was zelfs een leesbord aanwezig. In 1910 startten de zusters met een zogenaamde `spijskokerij' voor kinderen die ver van school woonden en voor arme kinderen. Deze eetgelegenheid stond ook open voor de jongens van de openbare school. Die openbare school verloor alle leerlingen toen in 1929 de broeders van Dongen hun school openden. Het gebouw aan de Schoolstraat werd afgedankt en in 1992 gesloopt.

Volledig rooms onderwijs door komst broeders van Dongen

Het meisjesonderwijs was tussen 1890 en 1900 geheel in handen van de Zusters van Liefde gekomen. Op 1 mei 1891 was ook een bewaarschool met 68 kleuters door de zusters geopend, die door pastoor De Louw werd ingewijd. Het aantal kleuters steeg tot 90 in 1903. De gemeente had met een forse subsidie de mogelijkheid voor het kleuteronderwijs geschapen, maar ook burgemeester Van Heeswijk en pastoor De Louw droegen privé elk tweehonderd gulden bij. De kleuterschool bleef net als de meisjesschool eigendom van het kerkbestuur. Met de bijzondere meisjesschool ging het opwaarts. Na klachten van de schoolopzieners hadden de zusters in 1898 een hulponderwijzeres aangesteld, waardoor de school voldeed aan de wettelijke vereisten. Pastoor Van Rijckevorsel van Kessel wist de zusters te overtuigen overheidssubsidie aan te vragen. Op 1 juli 1906 was de eerste lekenonderwijzeres aangesteld: Anna van de Wouw. Onder haar leiding overtrof de school in 1921 met 125 leerlingen de openbare school, die had er 105.
Slechts de dochters van meer gegoede inwoners bezochten na de lagere school huishoudonderwijs in Tilburg en Oisterwijk. Om dit onderwijs voor meer Moergestelse meisjes mogelijk te maken waren de zusters in 1916 een naaischool gestart. De school zou tot 1932 standhouden. In 1924 besloten de zusters de oude taal- en bewaarscholen van het kerkbestuur over te nemen voor de som van 9225 gulden. Tot 1955 (Kleuteronderwijswet) zouden de zusters de kosten voor het kleuteronderwijs, afgezien van de subsidies, geheel zelf financieren. Hoofd van de kleuterschool was van 1923 tot 1952 Alexine Benne.

Een `brullende tijger' hield de zusters binnen

Naast het geven van onderwijs, verzorgden de zusters de eigen zieken en bejaarden. Het levensritme binnen de kloostermuren werd in belangrijke mate bepaald door heiligendagen en sterfdata. Zinnen als `Onze Lieve Vrouw van Goeden Raad kwam ons bezoeken en plukte eene 77-jarige tulp uit ons Paradijsje om ze in 's Hemelsch Eden over te planten' zijn in de oude kroniek van Stanislaus geen uitzondering. De zusters stonden rond 1900 nog tamelijk geïsoleerd van het wereldgebeuren. Zo kon het geschieden dat de zusters op een zaterdag in september 1904 zich doodschrokken toen ze een `vreeselijk geluid' hoorden. Zij waren niet de enigen. Ook het paard van de burgemeester sloeg op hol en de koeien in de weide gedroegen zich als dolle beesten. Het geluid, dat leek op dat van `een woedend dier', hield de zusters de hele dag bezig. Zij stonden als `aan de grond genageld van schrik'. Om 19.00 uur 's avonds deelde moeder-overste mee dat de zusters maar beter niet buiten konden komen want de rector had vernomen dat bij een `beestenspel' in Tilburg een tijger ontsnapt was. De volgende dag verspreidde zich het gerucht dat de tijger op de weg naar Oisterwijk was doodgeschoten, maar de angst verdween niet. Dat gebeurde pas op zondagavond toen de mededeling kwam dat het verschrikkelijke geluid niet van een tijger afkomstig was, maar van de nieuwe waterleiding tussen Tilburg en Oisterwijk, die op zaterdag voor het eerst proefgedraaid had.

Het kerkbestuur was in 1928 zeer ontevreden over de manier waarop schoolmeester M.J. Pijnenburg op de openbare school de jongens onderwees. Vooral zijn onwil om met de geestelijkheid samen te werken stuitte op problemen: `Ons inziens is hij meer op zijn plaats in eene stad'. Volgens pastoor Janssen bemoeide Pijnenburg zich te weinig met het godsdienstonderricht en te veel met de gemeentepolitiek. Vooral burgemeester Bardoel ondervond van de schoolmeester `venijnige tegenwerking, die zich steeds uitte in ingezonden stukken in tijdschriften, in onaangenaamheden op vergaderingen van kiesvereeniging enz'. Op 26 augustus 1928 hoorde Pijnenburg tot zijn verrassing pastoor Janssen vanaf de preekstoel mededelen dat er gewerkt werd aan een nieuwe katholieke jongensschool. Toen Pijnenburg de volgende dag op de pastorie verhaal ging halen en vroeg of het personeel van de openbare school overgenomen zou worden, ervoer hij dat de pastoor van plan was om de broeders van Dongen in te zetten.
Het besluit van de pastoor kwam voor onderwijzer Pijnenburg wel op een erg ongelukkig tijdstip. Tot 1924 bewoonde hij de gemeentelijke onderwijzerswoning, maar in 1928 had hij een huis laten bouwen aan de Raadhuisstraat. De RK Onderwijzersbond nam het voor Pijnenburg op. Op 5 september 1928 schreef Pijnenburg ten einde raad een brief aan de bisschop, hij liet niet na te vermelden dat hij juist een huis gebouwd had voor zijn grote gezin waar de achtste op komst was.
De brief van Pijnenburg viel in goede aarde in Den Bosch. De bisschop besloot in november 1928 geen verlof te geven voor een jongensschool geleid door de broeders. Hij wilde dat Pijnenburg hoofd van de school bleef. Burgemeester Bardoel en pastoor Janssen togen daarop zelf naar de bisschop om hem te overreden. Zij waren van mening dat het onderwijs van Pijnenburg op een te laag (katholiek) peil stond. De bisschop bedacht zich en wilde uiteindelijk wel toestemming verlenen indien de broeders van Dongen tenmiste vijf leerkrachten voor Moergestel beschikbaar stelden.
Vervolgens was de gemeenteraad aan zet. Vooral wethouder Adrianus Ketelaars, burgemeester Bardoel en Adrianus van de Wouw maakten zich sterk voor de school van de broeders. De gemeenteraad wilde per 1 april 1929 de openbare school opheffen. Uit een vluchtig onderzoek was gebleken dat hoogstens vier leerlingen gebruik zouden maken van openbaar onderwijs. Slechts één ouder (A.C. Nouwens) wilde expliciet tekenen voor openbaar onderwijs. Meester Pijnenburg verkocht zijn nieuwe woning en vertrok naar elders.
De woning van Pijnenburg werd gekocht door Van Gils. De broeders namen er tijdelijk hun intrek in. De Broeders van Onze Lieve Vrouw van Lourdes (zoals hun officiële naam luidde) konden op 22 april 1929 alle jongens op één na uit het dorp verwelkomen. Gestart werd in de Bosstraat met de nieuwe St.-Jozefschool, die bestond uit vier klaslokalen en een gymnastieklokaal. Een klooster voor de broeders bij de school was al in aanbouw. Op 7 oktober 1929 betrokken ze het broederhuis St.-Vincentius, waarin ook het patronaat, de Jonge Wacht, de parochiebibliotheek en later het Katholiek Thuisfront hun onderkomens vonden. Doordat er al snel sprake was van ruimtegebrek, werd in 1938 het gymnastieklokaal verbouwd tot twee klaslokalen. Gymnastiek stond bij katholieke scholen nog altijd in een verdachte hoek. Tot aan de Tweede Wereldoorlog kregen de jongens- en meisjesschool telkens vrijstelling van de verplichting tot het geven van onderwijs in de lichamelijke oefening. De school bezat wel twee speelplaatsen: een kleine geplaveide tussen de melkfabriek en de school en een niet afgebakende `miniatuur Sahara', slechts begrensd door het Verenigingslokaal. In de oorlog werd de school gevorderd en kregen de leerlingen onder andere les in schoenfabriek Cevabo aan de Raadhuistraat.
Broeder Patiëntius (P.J. Bult uit Berkel-Enschot) werd het eerste schoolhoofd. Degenen die `doorstudeerden' kregen Franse les van broeder Jucundinus, die ook als auteur van kinderboeken enige faam verwierf. De eerste broeders naast Patiëntius waren: Rudolf, Justinianus, Hugolinus, Agarius, Corbinianus en Damasus.
Orde en tucht kenmerkten onderwijs en bestuur. Pastoor Janssen organiseerde al wel ouderavonden, maar de vaders en moeders mochten niet samen komen. Hij trok de scheiding der seksen tot in het extreme door. Op zo'n `ouderavond' hield de overste een toespraak, de pastoor sprak zelf een woordje en soms werd een speciale spreker uitgenodigd. Zonder zelf een woord te hebben gezegd gingen de ouders daarna weer huiswaarts. De jongens- en de meisjesschool ondernamen slechts bij hoge uitzondering gezamenlijke activiteiten; een aubade aan de burgemeester bij nationale feestdagen behoorde daartoe. Tijdens de schoolmis zaten de meisjes links en de jongens rechts in de kerk. Het aantal bezoekers van de schoolmis werd iedere dag gecontroleerd en eens in de drie maanden op het rapport vermeld. Toch wist ook het roomse onderwijs niet alle boerenkinderen alle schooldagen in de klas te krijgen. Broeder Jucundinus was secretaris van de commissie tot wering van schoolverzuim en ook hij moest constateren dat veel boeren hun kinderen in de oogsttijd thuishielden.

Van Heilige Geestgebed tot schietgebedje

Op de katholieke jongens- en meisjesschool werd veel gebeden. Bij de broeders begonnen de leerlingen de schooldag om 9.00 uur met het gebed tot de Heilige Geest. Bij het begin van het speelkwartier om 10.30 uur werd een keuze gemaakt uit de twaalf artikelen van het geloof, de tien geboden, de vijf geboden van de heilige kerk of een van de vier oefeningen van geloof, hoop, liefde en berouw. Wanneer om 10.45 uur het speelkwartier ten einde was, baden de leerlingen tot de H. Engelbewaarder. Om exact 12.00 uur was de Engel des Heren aan de beurt en na een ruime middagpauze startte 's middags de school om 14.00 uur met een Onze Vader of een Wees Gegroetje. Om 16.00 uur ten slotte werd de schooldag beëindigd met drie weesgegroetjes met na elk weesgegroet een schietgebedje.

 
Venster sluiten