Een forensendorp Afdrukken

Deel 2: Een geschiedenis van Moergestel van 1811 tot heden
door Ad van den Oord

-15-Een forensendorp

De tekst komt uit: Ad van den Oord en Paul van Dun: Merk toch hoe sterk. Moergestel schreef geschiedenis (Moergestel, 1996) (copyright).


Materieel bestaan en sociaal leven 1950-1996

In de landbouw was in de jaren vijftig niet voldoende grond meer voor alle jonge boeren. Emigratie, ruilverkaveling maar vooral intensivering van de landbouw zorgden voor oplossingen. De intensivering van de landbouw bracht wel nieuwe problemen met zich mee: mestoverschot en belasting van het milieu.
De schoenindustrie beleefde gouden tijden in de jaren vijftig. Moderne machines en kwaliteitsschoenen gingen het beeld van de fabriek bepalen. Het aantal personeelsleden nam slechts in geringe mate toe. Het arbeidsoverschot in de landbouw opvangen kon de schoenindustrie niet. Verschillende bestuurders bepleitten in de jaren vijftig dan ook de vestiging van nieuwe industrieën in Moergestel. Door de concurrentie van Italiaanse schoenen kwam de Nederlandse schoenindustrie in de problemen. Door te innoveren en kwaliteit te leveren èn door de productie gedeeltelijk uit te besteden naar lagelonenlanden slaagden de Moergestelse schoenfabrikanten erin, in tegenstelling tot hun Oisterwijkse collega's, op de markt te overleven.
De uitbreiding van het wegennet maakte het mogelijk dat niet iedereen meer in de directe omgeving van zijn of haar werk moest wonen. Rondom de industriestad Tilburg ontstonden forensendorpen. Ook Moergestel werd een typisch forensendorp.

Emigratie en ruilverkaveling

Na de Tweede Wereldoorlog werd het tekort aan landbouwgrond nijpend. Voor de aanstormende nieuwe generatie boeren leek het landbouwareaal te klein. De NCB trad actief op voor emigratie van jonge boeren. Op 23 januari 1950 werd ook in Moergestel een speciale vergadering van de Boerenbond belegd waarbij de heer Van Geffen uit Tilburg de jonge boeren informeerde over de mogelijkheden van emigratie en anderzijds de `bekwaam gevonden jongens' adviseerde een ambacht te leren. Dat laatste werd toen binnen de boerenstand echter als een vernedering ervaren.
Maar emigratie betekende ook nogal wat. Velen deinsden er uiteindelijk toch voor terug. Voor individuele boerengezinnen werd Canada het meest favoriete land. In 1952 vertrok bijvoorbeeld het Boerenbondslid H.C. den Otter naar het land met de uitgestrekte korenvelden. Het waren niet alleen boeren die vertrokken. Ook schoenarbeiders kozen soms voor een nieuw bestaan. Zo emigreerde in 1953 schoenmaker Nico Oerlemans met zijn gezin van zeven personen naar Canada. De gemeente verleende de landverhuizers een tegemoetkoming in de aanloopkosten. Die waren niet gering. Oerlemans was alleen al aan keuringskosten en paspoorten voor zijn gezin zevenhonderd gulden en veertig cent kwijt. Behalve naar Canada vertrokken er ook Moergestelnaren naar Frankrijk, Australië, Nieuw-Zeeland en Brazilië. Dat laatste land was vooral geschikt voor groepsemigratie. Een pastoor in ruste kwam naar Moergestel om Portugees te onderwijzen aan degenen die voornemens waren naar Brazilië te vertrekken. De taallessen werden gegeven in de boerderij van Jonkers. In 1958 konden de Moergestelnaren op een Boerenbondsvergadering via een film de activiteiten van de emigranten in Brazilië bewonderen.
Het raadslid Gos. J. van de Wouw probeerde in 1950 langs een andere weg het nijpende tekort aan landbouwgronden op te lossen. Hij stelde de raad voor om gemeenteheide geschikt te maken voor cultuurgrond ten behoeve van de jonge boeren. In de jaren vijftig en zestig zou het landschap ingrijpend gewijzigd worden door schaalvergroting van bedrijven en door ruilverkavelingen. Het Moergestels Broek kon mede door de normalisatie van de Reusel verder in cultuur gebracht worden waarbij een regelmatige strookverkaveling ontstond. De Heidemaatschappij had in 1957 een geheel nieuw plan opgezet voor ruilverkaveling, dat bijna geheel Moergestel besloeg. Rond 1963 werden de plannen concreet. De Boerenbond nam het initiatief tot de ruilverkaveling Molenakkers (475 hectare) tussen Heuvelstraat-Broekzijde en Wilhelminakanaal. In diezelfde tijd speelde de ruilverkaveling Achterbosch (270 hectare): lage gronden in het beekdal bij den Hild, Stokske, Heiligenboom en Goyaardsdijk. Van 426 percelen werden 78 percelen gemaakt. In 1967 lag er reeds acht kilometer nieuwe boerenweg.
Sinds eind jaren zeventig is Moergestel betrokken bij de zeer omvangrijke ruilverkaveling De Hilver, een gebied dat zich ook uitstrekt over de gemeenten Diessen en Hilvarenbeek. Gebrekkige waterbeheersing en versnipperd grondgebruik waren de redenen om het plan op de rails te zetten. Het zou een langdurige procedure worden. In 1983 startte een voorbereidingscommissie, er kwam een voorontwerpplan en in 1994 volgde de inspraakprocedure. Daarna werd een ontwerpplan aangeboden aan Gedeputeerde Staten. Het betreffende gebied telt vooral veel rundveehouderijen, het bouwland wordt voornamelijk gebruikt voor maïsteelt. In het gebied komen boscomplexen en natuurgebieden voor, waardoor ook milieugroepen zich actief met het plan bezighouden.

Intensivering en expansie binnen de landbouw

Niet de emigratie en het aanwinnen van nieuwe cultuurgronden bleken achteraf het meest bepalend voor de ontwikkeling van de landbouw en de boerenstand. Het was de landbouwintensivering die in de jaren vijftig zorgde voor een fors grotere veestapel. Het grootschalig boeren werd eveneens bevorderd door allerlei EEG-maatregelen. De boer werd ondernemer met bedrijfskapitaal en een uitgebreid machinepark.
Tussen 1950 en 1975 steeg de rundveestapel in Moergestel met 373%, het aantal melkkoeien met 266%. Gigantisch was de stijging van het aantal mestvarkens (van 430 naar 15.820 oftewel met 3679%) en van het aantal braadkuikens (van 8200 naar 54.000 oftewel met 659%). Deze ontwikkeling zorgde ervoor dat het aantal boerenbedrijven in de periode 1950-1975 slechts terugliep van 145 naar 122. En dat terwijl de totale oppervlakte cultuurgrond in die periode maar licht steeg: van 1896 naar 1901 hectare. De hoeveelheid grasland groeide, gemengde bedrijven kwamen er steeds minder (van 132 naar 70). Het aantal rundveehouders steeg van 7 naar 35 en het aantal varkenshouders van 5 naar 16. Het gemiddeld aantal koeien per bedrijf (35,3) en per hectare (2,2) in Moergestel overtrof in 1975 alle omliggende landbouwgemeenten. Voor Berkel-Enschot lagen die cijfers bijvoorbeeld op respectievelijk 24,7 en 2,0.
Dat de boer na de oorlog meer en meer ondernemer was geworden, bleek ook uit een `melkoorlog' tussen de Tilburgse CTM en St.-Ermelindis. De CTM wilde de Moergestelse boeren meer voor hun melk betalen, maar de boeren waren verplicht aan St.-Ermelindis te leveren. Jan Wolfs werd aanvoerder van de protesterende boeren. Hij bracht demonstratief zijn melk met een kar naar Tilburg. Toen twee commiezen Wolfs wilden tegenhouden, dreigde hij eenvoudig ze van de weg te zullen rijden. Daling van de landbouwprijzen, een dreigende melkheffing en vermindering van EEG-subsidies zorgden in de jaren zeventig voor onrust onder de boeren.

Van pakhuis tot Brameco

Het pakhuis van de Boerenbond was inmiddels te klein geworden. Op 9 mei 1951 (bij het 50-jarig bestaan van de Boerenbond) deed zich de mogelijkheid voor een groter perceel grond te kopen aan de Schoolstraat, waardoor in de toekomst ook een kunstmestloods geplaatst kon worden. Op 4 juni 1953 werd het nieuwe pakhuis officieel in gebruik genomen. De boeren werden getrakteerd op een sigaar en naar keuze een borrel of een flesje bier. Het bestuur van de Boerenbond had in 1952 besloten om wel lid te worden van de CHV, maar de zelfstandigheid te behouden, dat wil zeggen zich niet te verplichten om alles van de CHV te moeten kopen en een zelfmengende afdeling te blijven. Op 1 juli 1954 volgde Janus Jonkers zijn vader Jan op als zaakvoerder.
In 1963 ontstond het plan om silo's te bouwen met bijbehorende graandrogerij en veevoederfabriek. De maalderij van de gebroeders Roozen zou ingebouwd worden in het bedrijf van de Boerenbond. De eerste spade voor de silo's ging in juni 1964 de grond in. De officiële opening (ook van de nieuwe winkel) vond plaats op 4 januari 1966. `Om geen risico's te lopen werd éérst gezegend, daarna alles pas in werking gesteld, ofschoon het programma de omgekeerde volgorde vermeldde', aldus het blad De Gestelse. De omzet van het pakhuis overschreed in 1967 reeds de vijf miljoen gulden.
De groei van de Boerenbond had echter ook consequenties voor de omgeving. Met name de veevoederfabriek veroorzaakte geluidsoverlast in de buurt. De gemeenteraad besloot daarom in 1986 met één stem meerderheid om geen uitbreiding van de Boerenbond toe te staan. De Boerenbond procedeerde bij de Raad van State en dat orgaan besloot wel enige uitbreiding te gedogen: een bouwblok van 10 meter diep en 28 meter hoog. In opdracht van het gemeentebestuur bracht de Milieudienst Tilburg een rapport uit waarin onaanvaardbare stof- en geluidsoverlast geconstateerd werd. B&W dreigden in februari 1992 met sluiting van de Boerenbond als aan de overlast van de veevoederfabriek voor de buurt geen einde kwam. Maar de Raad van State schorste een sluitingsbevel op 19 mei 1992.
In 1993 werd een procedure ingang gezet om organisatie (Boerenbond) en coöperatie te ontkoppelen. Zo ontstond op 1 januari 1994, door een juridische fusie van Boerenbond Moergestel, CAV Bedico (Diessen/De Beerzen) en Boerenbond Udenhout, de nieuwe coöperatie Brameco.
De Boerenbond in Moergestel vergat in deze periode haar sociale functie niet. Vanaf de jaren vijftig werden zogenaamde `boerengezinsdagen' georganiseerd in de zaal van Pierre Timmermans. Op 20 januari 1953 startte een studieclub en er werden diverse forumavonden gehouden over brandende kwesties zoals erf- en bedrijfsopvolging. Het katholieke geloofsleven binnen de Boerenbond verslapte in de jaren zeventig. Bij de bezinningsavond `Samen kerk zijn', door pastoor met lekenhelpers georganiseerd en waar speciaal de buitenwijken waren verzocht, was de opkomst `beroerd slecht'. Ook constateerde het bestuur van de Boerenbond dat de zondagsrust door de expansie van de bedrijven steeds meer in de verdrukking kwam.

Landbouw en milieu

De negatieve gevolgen van de oprukkende industrie en de gentensiveerde landbouw waren al in de jaren vijftig waarneembaar. In 1956 bleek de Reusel vervuild door lozing van chemische stoffen. Het water was diepblauw gekleurd en niet meer bruikbaar als drinkwater voor het vee. Een jaar later stelden het bestuur van de Boerenbond en B&W een onderzoek in nadat twee postduivenverenigingen klaagden over het gebruik op de akkers van parathion, een zeer gevaarlijk insectendodend vergif.
De Hinderwet ging beperkingen opleggen aan het uitoefenen van landbouwbedrijven. In de jaren zeventig kwam de nertsfokkerij van Helmer aan de Vossenhoorn in opspraak vanwege stankoverlast. Toen in 1987 plannen voorlagen voor een tweede nertsfokkerij leidde dit tot massale bezwaren, ook van dierenbeschermings- en milieuorganisaties. Burgemeester Ter Veer keerde zich tegen een wijziging van het bestemmingsplan, die een tweede fokkerij mogelijk moest maken.
Het gemeentebestuur van Moergestel nam op het gebied van het milieu geen passieve houding aan. De ecologische richtlijn, die bepaalt dat binnen vijfhonderd meter van bossen en andere natuurgebieden vestiging van nieuwe veehouderijen en uitbreiding van bestaande onmogelijk is, werd aangescherpt door de straal van vijfhonderd meter uit te breiden tot het gehele grondgebied. Onder bepaalde voorwaarden mochten echter bedrijven wel samengevoegd of verplaatst worden. In de jaren tachtig startte een Milieuproject Moergestel-Oisterwijk waaraan uiteindelijk 63 boeren deelnamen. De bedoeling van het project was de verzuring door ammoniakuitstoot te verminderen. Er werden proeven genomen met het injecteren van mest onder het grasland, een groep varkenshouders kreeg speciale stallen waaruit nauwelijks nog ammoniak kon ontsnappen, en enkele veehouders lieten hun mestsilo van een kap voorzien. De landelijke verscherping van het mestbeleid leidde tot grote onvrede bij de boeren. Op het erf en op het land werden via borden ferme uitspraken gedaan over het beleid van minister Van Aartsen. Op 14 november 1995 vond ook in Moergestel een demonstratie plaats tegen het mestbeleid van Van Aartsen. Honderd trekkers, aanhangers en vrachtwagens reden door de kom van het dorp. Waarnemend burgemeester Dosker zegde de actievoerders toe dat op medewerking van het gemeentebestuurgerekend kon worden.

Gouden jaren voor schoenindustrie

De schoenindustrie beleefde in de jaren vijftig en zestig haar hoogtepunt. Hoe veerkrachtig de schoenindustrie in die tijd was, bewijst de geschiedenis van de Weduwe J.P. van Bommel. De fabriek van Van Bommel, gelegen naast de kerk, brandde in de tweede paasnacht van 1951 tot de grond toe af. Commandant Reijnen van de vrijwillige brandweer restte na het ontdekken van de brand om kwart over één 's nachts niets anders dan onmiddellijk de hulp in te roepen van de korpsen Tilburg en Den Bosch en van de bedrijfsbrandweer van de AaBe-fabrieken. De gunstige wind en veel regen hielpen een handje om de kerk en bakkerij Mensink te redden. Van de fabriek resteerde 's morgens slechts een aanbouw uit 1947, die later furore zou maken als jongerentrefcentrum. De oorzaak van de brand bij de Weduwe J.P. van Bommel is nooit geheel opgehelderd. Zelfverbranding van in de fabriek aanwezig celluloid leek een mogelijke maar zeer onwaarschijnlijke verklaring. Blikseminslag was meer aannemelijk, maar een dergelijke verklaring werd niet ondersteund door officiële waarnemingen van meteorologen.
De hitte bij de brand moet enorm zijn geweest. De stalen balken en de zware machines werden erdoor kromgetrokken. De mare ging al snel door het dorp dat als koolstof sterk verhit werd er diamanten zouden ontstaan. Een aantal gelukzoekers ging in de verkoolde resten tevergeefs op zoek naar de edelstenen. Tussen de puinhopen in stond de brandkast van de fabriek nog recht overeind, symbolisch voor de ijzersterke positie van de schoenindustrie in die tijd. Medewerkers van Lips moesten eraan te pas komen om de solide kast te openen, alle waardepapieren bleken nog intact.
Daarna werd er vooral aangepakt. Het Verenigingsgebouw diende als noodfabriek, arbeiders hielpen mee puinruimen of werden bij andere firma's ingezet. Jan van Bommel haalde nieuwe machines uit Engeland. En aan de Oisterwijkseweg verrees een nieuwe fabriek, die veel meer ruimte had dan de ingeklemde fabriek in het centrum. De faam van de fabriek leed niet onder de brand. In 1952 ontving Van Bommel het predikaat `hofleverancier'. De fabrieksmeisjes kregen als dank vijf repen chocolade en de schoenmakers hadden de keus uit een doosje sigaretten of vijf sigaren.
Het personeelsbestand in de schoenindustrie groeide in de jaren vijftig niet zo hard. Zo werkten er bij de Weduwe J.P. van Bommel in 1950 82 mensen, in 1960 waren dat er 116. Avang opende in 1953 een nieuwe stikkerij, echter in Oirschot. Ook begonnen de Van Gilsen daar een fabriek. De arbeidsmarkt in de schoenindustrie was in de jaren vijftig krap. Maar sommige bestuurders wensten toch nieuwe industrieën naar Moergestel te lokken om zo de gemeente minder afhankelijk te maken van één industrietak en ook om zodoende meer mogelijkheden te scheppen om het personeelsoverschot in de landbouw op te vangen.
Raadslid Willeke van de Loo was sterk voor de komst van nieuwe industrieën. Daarbij werd toen vooral gedacht aan textielfabrieken. Hij noemde ze `een zegen' voor het dorp. Maar tegenstanders van het idee waren er ook. Zij voelden zich bij de begrotingsbehandeling in 1954 gesteund door een artikel in Het Nieuwsblad van het Zuiden, waarin werd gesteld dat nieuwe industrie in Moergestel slechts nieuwe moeilijkheden zou scheppen. Het raadslid Josephine van Dusseldorp-Geise, dochter van een textielcommissionair, noemde het schrijven van de krant `belachelijk' en getuigen van `geen vooruitziende blik'. Ook raadslid Carol Schade achtte het aantrekken van nieuwe industrie belangrijker dan alle propaganda over landverhuizing. Maar de voorstanders van nieuwe industrieën waren onderling weer sterk verdeeld over de vraag welke fabrieken dan wel gewenst waren. Van Dusseldorp-Geise wilde voor de grote gezinnen in de Heijze textielfabrieken aantrekken. Maar Schade wees erop dat textielfabrikant Mutsaerts in Hilvarenbeek een fabriek gevestigd had, die reeds met een personeelstekort van 45% kampte. De textiel kwam uiteindelijk niet naar Moergestel.
In de jaren zestig werd de schoenenmarkt overstroomd door Italiaanse producten. De Moergestelse schoenfabrieken moesten in de jaren tachtig werktijdverkorting aanvragen en de werkloosheid in het dorp steeg. Alternatieve industrieën waren mondjesmaat aanwezig. De dieetvleeswarenfabriek Nistria was veruit de grootste met vijftig man personeel. De kleinschalige werkgelegenheid had een impuls gekregen door het bouwen van twee bedrijvenparken (Stokeind en Sonman). De ambulante handel kreeg eindelijk mogelijkheden toen na een sanering in 1970 het St.-Jansplein verrees. Op het voorstel van het gemeentebestuur connectid="dyntt_4" style="width: 300px;" tot het instellen van een maandmarkt werd door NKV, Boerenbond, vrouwenorganisaties en ook de middenstand enthousiast gereageerd. Zeven plaatselijke winkeliers meldden zich als standhouder. De markt startte in 1971 en werd een jaar later opgewaardeerd tot een veertiendaagse markt. Sinds 1978 ging carnavalsvereniging De Dorstvlegels over tot het organiseren van een Moergestelse jaarmarkt.
Kenmerkend voor het dorp bleef echter toch de schoenindustrie. Het maken van kwaliteitsschoenen kwam voorop te staan. Van Bommel behaalde in 1982, als eerste schoenfabriek in de Benelux, de prestigieuze Italiaanse `Oscar Alta Moda'. Het merk Van Bommel werd het op een na bekendste schoenenmerk van Nederland. In 1992 kwam een nieuwe montagehal gereed en in 1995 werkten er 165 personeelsleden. Veel productiewerk werd uitbesteed aan landen als Marokko, Portugal en Italië. Cevabo werd in 1981 officieel Duifjes. De faam van de door de fabriek geproduceerde kinderschoenen lag echter in de jaren vijftig en zestig. Conny Froboes, de koninklijke familie en het Oisterwijkse Rommeldam behoorden toen tot de afnemers. In 1984 werden de fabrieksgebouwen aan de Raadhuisstraat verkocht en verdween het bedrijf naar de Industrieweg. Het personeelsbestand was in 1994 afgebouwd tot 34. De merknaam Duifjes verdween nadat in de jaren tachtig een samenwerking ontstond met Piedro. De productie van Avang was vanaf 1991 weer geheel terug in Moergestel. Ook Van Gils besteedde productiewerk uit naar onder andere India (mocassinschachten) en Italië (schachten voor damesschoenen). De Avang-fabriek was de enige schoenfabriek die in het centrum van het dorp gevestigd bleef. In deze periode vestigden zich ook enkele kleine schoenbedrijfjes in Moergestel (De Gelaarsde Kat van Basemans en Hurkmans, Berkelmans en CSO). De werkgelegenheid in de schoenindustrie bleef echter afkalven. In totaal werkten er in 1990 nog 410 mensen, in 1994 was dat al weer gedaald tot 357.

A58 en T31

De mobiliteit nam in Brabant in deze periode geweldig toe. Veel mensen gingen wonen in een dorp en werken in de stad. Uitbreiding van geasfalteerde wegen werd ook noodzakelijk geacht voor het toenemende vrachtverkeer dat industrieterreinen en landbouwbedrijven dagelijks moest bezoeken. In het begin van de jaren vijftig startten de werkzaamheden voor een nieuwe rijksweg Tilburg-Eindhoven. De Boerenbond Moergestel kwam in actie, niet tegen de weg maar om voldoende overgangen te realiseren. De opening van de rijksweg vond in 1956 plaats. De ontwikkelingen in het autoverkeer gingen zo snel dat de eenbaansweg in 1962 al weer als een gevaar werd gezien. Dat jaar waren er zes verkeersdoden op de weg te betreuren geweest. Raadslid Toon van Gils drong er bij het gemeentebestuur op aan druk op de minister uit te oefenen om te komen tot een tweede rijbaan. En die kwam er.
In 1959 volgde een voor de landbouwers belangrijke verharding van de weg naar Diessen (ontsluiting Broek) en in 1963 werd met de gemeente Oisterwijk overeengekomen dat de weg vanaf het Stokske verhard zou worden in verband met het toenemende toerisme. Het raadslid Sjef Meeuwis vroeg zich af of er geen fietspad langs kon komen. Het leek hem anders niet aantrekkelijk om in de zomermaanden over de weg te fietsen. Zijn voorstel werd door de beide gemeentebesturen niet overgenomen.
Aandacht voor de fietser nam pas toe aan het eind van de jaren zeventig. In 1978 kwamen er vrijliggende fietspaden naar Oisterwijk en in 1986 langs de Tilburgseweg gereed. De reconstructie van het Rootven (1993) en de aanleg van fietspaden langs de Oirschotseweg (1995-1996) zorgden voor meer veiligheid voor de fietser. Eerst via een zogenaamde BBA-agglomoratiebus en later via de buurtbus kreeg het openbaar vervoer een bescheiden stimulans. Naast de nieuwe rijksweg vormde eind 1985 de opening van de T31 een bevestiging van Moergestels belangrijke positie als verkeersknooppunt.

Eindelijk een waterleiding

Reeds in 1948 besloot de gemeenteraad toe te treden tot de NV Waterleidingmaatschappij Oost-Brabant. Maar dat betekende nog niet dat daarmee de waterleiding in het dorp gerealiseerd was. Op 6 april 1949 schreef de schoolarts verontrust dat hij op de meisjesschool een `abnormaal groot aantal gevallen' van struma (vergroting van de schildklier) had vastgesteld. De mogelijke oorzaak zocht hij in een tekort aan jodiumzouten, weer veroorzaakt door de afwezigheid van een waterleiding. Maar de waterleidingmaatschappij liet de autoriteiten weten dat aansluiting van Moergestel op korte termijn niet te verwachten was. De maatschappij stelde daarom voor om in overleg met de Moergestelse bakkers voorlopig maar jodiumzout in het brood op te nemen. Ook de inspectie van de brandweer drong tevergeefs aan op snelle aansluiting. In 1953 werd een groot aantal Kempische gemeenten op de waterleiding aangesloten waardoor daar aan wantoestanden (fecaliën, nitraat, lood in water) een einde kwam. Moergestel beleefde dat geluk niet. Na een waterpeiling omschreef het staatstoezicht op de volksgezondheid de toestand in december 1953 te Moergestel als `ontoelaatbaar en onduldbaar'. Van de waterputten leverde maar liefst 80% ondeugdelijk drinkwater, de overgrote meerderheid was fecaal verontreinigd en bevatte een hoog nitraatgehalte `zodat dergelijk water, bij gebruik als verdunningswater van melk voor flesvoeding, levensgevaarlijk moet worden geacht voor jonge zuigelingen'. Veel Moergestelse huisvrouwen haalden het waswater nog uit de eveneens verontreinigde rivier.

`Dorp zonder water'

De welwaterputten van Moergestel boden in het najaar van 1953 geen water, vanwege de langdurige droogte. Op 5 november 1953 bereikte het gemeentebestuurconnectid="dyntt_6" style="width: een verzoek van zestig huisvrouwen, georganiseerd in de Katholieke Arbeiders Vrouwen (KAV), om maatregelen in verband met de watersnood. De vrouwen beaamden dat de droogte een rol speelde, maar volgens hen was het watertekort een structureel probleem. Zij eisten van de gemeente dat er publieke pompen geslagen zouden worden en dat er huis aan huis verstrekking van water zou plaatsvinden.
Dit adres van de KAV leidde tot de nodige commotie in de pers. Kranten en zelfs de radio berichtten over de watersnood te Moergestel. Een krant kopte: `Brabants dorp zonder water: meer dan 550 gezinnen geheel zonder water'. De burgemeester vond de berichtgeving wat overdreven, maar de geest was uit de fles. Het raadslid Schade eiste in de raadsvergadering van 19 november dat er onmiddellijk water van buiten gehaald moest worden per tankauto, ongeacht de kosten. Het voorstel om aan te kloppen bij de Tilburgse Waterleidingmaatschappij (TWM) werd algemeen ondersteund. De TWM stelde het water gratis ter beschikking, als het watertekort tenminste niet al te lang zou aanhouden. De gemeente Oisterwijk bood hulp met een sproeiwagen. De inspecteur van de volksgezondheid kondigde aan de zaak grondig te zullen onderzoeken. En zo stond het `dorp zonder water' enige tijd in de schijnwerpers van het nieuws.

De gemeenteraad profiteerde wel van de journalistieke opwinding. De raad verzocht het Rijk mede te werken aan een snelle aanleg van een waterleiding. In 1954 kon reeds het principe-besluit worden genomen en op 11 juli 1955 was de aanleg gereed. Een jaar later zou het elektriciteitsnet in de gemeente uitgebreid worden met Heikant (gedeeltelijk), Zandstraat, Oostelvoortjes en Stokske.

Een forensendorp

Eind 1953 kwam in de gemeenteraad het ontwerpuitbreidingsplan aan de orde. Voorgesteld werd een betere aansluiting met Oisterwijk en Hilvarenbeek en het vrijmaken van de dorpskern om zo de historische kerk meer in het zicht te plaatsen. Bij de opzet van het plan werd uitgegaan van een bevolkingsaanwas van zeshonderd inwoners per tien jaar. Het ontwerp van de ingenieurs Van Santen uit Boxtel en De Boer uit Emmen ondervond echter de nodige kritiek in de raad, omdat volgens de raadsleden in de visie van de ingenieurs de wegen het karakter van het dorp leken te gaan bepalen.
Een uitbreidingsplan moest er echter wel komen. De groei van het aantal inwoners was in de jaren vijftig al ingezet en in de jaren zestig vond een ware bevolkingsexplosie plaats. Het aantal inwoners steeg in de periode 1959-1970 van 3531 naar 4766. De groei zette zich wat meer geleidelijk door tot eind jaren tachtig toen er ongeveer 5800 inwoners waren. De uitbreidingen vonden grotendeels plaats onder het burgemeesterschap van Poort, een fervent voorstander van het stadsgewestelijk denken. Burgemeester Poort maakte ook deel uit van het dagelijks bestuur van het stadsgewest. De toename van het aantal inwoners betrof vooral Tilburgers: tussen 1961 en 1970 vestigden zich 663 Tilburgers in Moergestel. Tussen 1963 en 1967 kwamen maar liefst 302 nieuwe woningen gereed. De Moergestelnaar werd in de jaren zestig steeds meer een pendelaar. Het merendeel van de forensen vond werk in Tilburg, een aanzienlijk deel ook in Oisterwijk. Bromfiets en auto waren dé vervoermiddelen naar het werk. Moergestel kreeg binnen het stadsgewest een woonfunctie toegewezen. Het aantal landbouwers nam af, naast schoenmakers woonden er in het dorp vooral veel mensen die in de bouw werkzaam waren.
In de jaren vijftig werden de plannen voor nieuwbouw afgestemd op jongeren afkomstig uit de boerenstand, waarvoor op het landbouwbedrijf geen plaats meer was. In 1955 wenste de gemeenteraad in de richting van de nieuwe rijksweg ruimte te projecteren voor de bouw van woningen met grote tuinen ten gerieve van `uit landbouwerskringen afkomstige zelfbouwers', die zulke woningen zouden prefereren boven een woning in de kom. De kom werd gesaneerd en voorzien van het St.-Jansplein. De bestemmingsplannen Groot en Klein Bungalowpark, Prinsessenbuurt, Heidevelden I en II en Kloosterlaan West en Oost kwamen allemaal nog onder burgemeester Poort tot stand. Slechts een nipte meerderheid in de gemeenteraad kon zich in 1970 vinden in het voorstel van B&W om in het plan Heidevelden in de achtertuinen niet meteen ruimten te reserveren voor paardenstallen, hokken of kooien voor duiven en vogels. De agrarische mentaliteit waarbij `d'n hof' bij het huis heel belangrijk was, had aan belangrijkheid nog weinig ingeboet. Raadslid A. van Gils stelde vast dat in het B&W-plan `in de tuin alleen terras, pergola en andere onbenulligheden mogelijk zijn'.
Ondanks al deze woningbouwprojecten liep het aantal woningzoekenden in de jaren zeventig snel op. Wel kwam in 1974 nog bejaardencentrum Reuselhof gereed alsmede 36 bejaardenwoningen. Maar de verdere woningbouw werd vertraagd doordat in 1976 het plan Oistelvoirt aan een zijden draadje kwam te hangen toen een projectontwikkelaar de agrariërs meer geld bood dan de gemeente kon en mocht doen. Nieuwe plannen zoals Aan de Dreef en De Hoefkens konden de woningnood niet voldoende oplossen. In 1980 slaagde het gemeentebestuurer dan toch in grondaankopen te doen in Oistelvoirt, maar de grondprijs, met name voor vrijesectorwoningen, was hoog.
Ingeklemd door de rijksweg, de T31, de Reusel en de hoogspanningskabels restten het gemeentebestuur van Moergestel weinig uitbreidingsmogelijkheden. Papenacker I en II waren in de jaren negentig twee bestemmingsplannen waarin vooral koopwoningen gerealiseerd werden. Het gemeentelijk woningbezit was in 1994 geprivatiseerd.
 
Venster sluiten