Een nieuwe generatie bestuurders en opvoeders |
![]() |
Deel 2: Een geschiedenis van Moergestel van 1811 tot heden door Ad van den Oord -16-Een nieuwe generatie bestuurders en opvoeders De tekst komt uit: Ad van den Oord en Paul van Dun: Merk toch hoe sterk. Moergestel schreef geschiedenis (Moergestel, 1996) (copyright). Bestuur, openbare orde en onderwijs 1950-1996 Meer dan voor de Tweede Wereldoorlog slaagden Moergestelse gemeenteraadsleden erin hun stempel te drukken op het beleid van het gemeentebestuur . Bij de bestuurlijke herindeling opteerden Rijk en provincie voor grootschaligheid en werd besloten om Moergestel per 1 januari 1997 samen te voegen met Oisterwijk. Het Moergestelse politieapparaat was in 1992 al opgegaan in het grotere verband van de rijkspolitie te Oisterwijk. Door het sterk teruglopende aantal kloosterintredingen kon het broeder- en zusteronderwijs in Moergestel geen stand houden. De uitbreiding van het dorp zorgde voor nieuwe scholen. Gemengd en openbaar onderwijs deden (weer) hun intrede. Ook in het onderwijs zette in de jaren negentig de schaalvergroting door. Botsingen tussen oud en nieuw bestuur De katholieke eenheidslijst bij de raadsverkiezingen - met daarop boeren (A.J. van den Meijdenberg), arbeiders (A.J. Spaninks) en middenstanders/fabrikanten (J. van Gils) - behaalde in 1949 een klinkende overwinning. Met 833 stemmen bleef zij de lijst van Gos. J. van de Wouw, die 523 stemmen behaalde, ruim voor. Het nieuwe geluid van de jongere garde had gewonnen en lijst 1 besloot dan ook beide wethoudersposten te bezetten. Daarmee kwam naast Van den Meijdenberg ook een arbeider op een wethouderspost. Het werd vakbondsman Janus Spaninks, een onbemiddeld schoenmaker die zich via zelfstudie wegwijs had gemaakt in de politiek. Doordat Moergestel inmiddels meer dan drieduizend inwoners bezat, nam in 1949 het aantal raadsleden toe van zeven naar elf. Bij de raadsverkiezingen van 1953 vergrootte de eenheidslijst de voorsprong op de lijst Van de Wouw. De jonge garde kon opnieuw de beide wethoudersposten bemannen. Bovendien had de uitslag van de verkiezingen gezorgd voor het eerste vrouwelijke raadslid. Het was mevrouw J.J. van Dusseldorp-Geise, die met een eigen lijst had deelgenomen. Dat was voor de heren bestuurders nog wel even wennen, want toen de raad Van Dusseldorp-Geise in 1954 benoemde tot lid van het Algemeen Armbestuur, bleek achteraf dat het reglement van dit bestuur slechts benoemingen toestond van `mannelijke ingezetenen'. In allerijl werd het reglement veranderd. Elf merendeels jonge raadsleden, een arbeider als wethouder en een vrouwelijk raadslid dat al spoedig liet blijken geen blad voor haar mond te nemen: het was voor de oude burgemeester Bardoel allemaal te veel. Hij was voor de oorlog gewend om met strakke hand te besturen en zijn wethouders bij wijze van spreken zelf uit te kiezen. Maar die oude tijd was voorbij. De verkiezingen van 1949 markeerden voor Moergestel een nieuw bestuurlijk tijdperk, waarin niet alleen de burgemeester maar ook de wethouders voortdurend kritisch werden gevolgd door de gemeenteraad. Het raadslid A.C. van de Wouw probeerde herhaaldelijk bressen te schieten in het eenheidsfront van lijst 1. Hij wees de lijst erop dat er niet voortdurend `stuivertje gewisseld' kon worden, toen wethouder Van den Meijdenberg zich in 1951 terugtrok maar in 1952 opnieuw de wethouderspost ging bemannen. Van de Wouw beschuldigde vervolgens de eenheidslijst te werken `in de geest van de Partij van de Arbeid'. Maar de raadsleden C.J. Rijnen en J.L. van Gils hadden weinig moeite om die kritiek te pareren: de eenheidslijst was overeenkomstig de richtlijnen van de KVP samengesteld. De verhoudingen binnen B&W werden er ook niet beter op. Tijdens de rondvraag van de raadsvergadering van 19 januari 1953 maakte Rijnen het wantrouwen en de wrijvingen binnen B&W publiek. Hij daagde het college uit met uitleg te komen. Burgemeester Bardoel verklaarde geen behoefte te hebben om uit de school te klappen. Maar wethouder Spaninks greep de door zijn fractiegenoot geboden kans dankbaar aan om zijn onvrede te luchten. Hij deelde de raad mee dat Bardoel plannen om te komen tot aanleg en verbetering van de bestrating tegenwerkte, omdat de burgemeester van mening zou zijn dat het huidige college niet al te veel tot stand zou mogen brengen wijl de samenstelling van het college hem niet welgezind was. Dit verwijt kon Bardoel uiteraard niet zonder commentaar over zich heen laten gaan. Hij toonde zich gebelgd en verweet Spaninks `kletspraatjes' rond te strooien en vanaf het begin van zijn zittingsperiode reeds bezig te zijn geweest met `stiekem gewroet achter de rug van de Voorzitter om'. Daarmee doelde de burgemeester op het herhaaldelijk schrijven van beide wethouders en diverse raadsleden naar de Commissaris der Koningin waarbij Bardoel in een kwaad daglicht gesteld werd. De raadsverkiezingen van 1953 werden, ondanks of juist dankzij deze openbaarmakingen in de raad, wederom gewonnen door lijst 1. Van den Meijdenberg en Spaninks konden wethouder blijven en de oude garde van bestuurders had het nakijken. Maar binnen lijst 1 vertoonden zich scheurtjes, die alles te maken hadden met de toch ongemakkelijke eenheid van boeren- en arbeidersraadsleden. Bij de begrotingsbehandeling eind 1954 kwam wethouder Spaninks in conflict met een meerderheid van de raad. Volgens de wethouder zat de gemeente financieel gesproken `muurvast' en misten de wensen van de raadsleden daarom alle realiteit. Toen de raad vervolgens ook niet bereid bleek de begroting artikelgewijs te behandelen, vatte Spaninks dat op als een blijk van weinig waardering voor de opstellers. Hij trok zijn conclusies en stapte als wethouder op. Kort daarna zou Spaninks geheel onverwacht overlijden. Tijdens de nieuwe wethoudersverkiezing in januari 1955 bleek dat het conflict alles te maken had met de geschillen tussen de standen. Niet de werknemersvertegenwoordiger W.A. van de Loo werd tot opvolger van Spaninks gekozen maar W.A. Rijnen. Daarmee behoorde de eenheidslijst tot de verleden tijd. Van de Loo ging de zogenaamde Werknemerslijst aanvoeren. De KVP bleef ondanks deze scheuringen de dominerende politieke factor in Moergestel. Bij de Tweede-Kamerverkiezingen van 1959 behaalde de partij 802 van de 880 uitgebrachte stemmen, oftewel ruim 91%. Andere partijen kwamen bij de verkiezingen niet in beeld. Het leek er in die jaren op alsof eigenlijk de burgemeester de belangrijkste politieke tegenstander was van de KVP. In mei 1956 wilde de Moergestelse KVP-afdeling een manifestatie houden in verband met de komende kamerverkiezingen. Burgemeester Bardoel legde de deelnemers aan de KVP-manifestatie echter de verplichting op om bij de demonstratie twee aan twee te lopen. Het afdelingsbestuur van de KVP vond dat een dermate ingrijpende beperking dat besloten werd de manifestatie maar af te gelasten. De onvrede van de KVP werd in de gemeenteraad verwoord door Van Dusseldorp-Geise. Zij stelde bij de begrotingsbehandeling er voortaan voor te zullen waken dat de burgemeester de grondwettelijke vrijheid niet langer zou aantasten. Zij verwees naar de recente gebeurtenissen in Hongarije, waar het volk wel tegen de Russen maar niet tegen het communisme zou vechten, omdat destijds was verzuimd de jeugd `degelijk te scholen in de politiek'. Verder verweet zij Bardoel `een poging tot afbraak van de politieke kerngroep door middel van een fluistercampagne'. De burgemeester zat met al deze tegenwerking in de raad in een lastig parket. Toch was hij in 1956 herbenoemd, zij het nipt. Zijn herbenoeming, zo schreef de Commisaris der Koningin op 9 juni 1956, was alleen mogelijk geweest omdat Bardoel beloofd had voortaan `goede verhoudingen te scheppen en te onderhouden' met zijn medebestuurders. De Commissaris noemde Bardoel onverbloemd `een zwakke vogel', die zich echter wel bleef inspannen voor de gemeente. De Commissaris had na besprekingen met de Moergestelse wethouders de indruk gekregen dat deze inmiddels weer het volste vertrouwen in Bardoel hadden. Ook het feit dat Bardoel slechts drie jaar verwijderd was van zijn pensioen, had voor de Commissaris een rol gespeeld om tot herbenoeming over te gaan en hem daarmee nog een nieuwe kans te geven.
Uitbreiding van gemeentehuis en woningenbestand Het ontging weinig bestuurders dat Moergestel aan het eind van de jaren vijftig op een nieuw keerpunt stond. Samenwerking in stadsgewestelijk verband leek onontkoombaar en daarbij zou dan ook een woonfunctie aan het dorp toegewezen worden, die veel bestuurlijke slagkracht eiste van een nieuwe burgemeester. En dat die er moest komen stond vast: in 1959 ging Bardoel met pensioen. Acht raadsleden stuurden in april 1959 een brandbrief naar de Commissaris van de Koningin. Zij pleitten gezien `de achterstand, die hier ter plaatse op velerlei gebied nog bestaat' voor een burgemeester met `grote bestuurscapaciteiten' en een `ruimere blik'. In juli 1960 werd Gerardus J.J. Poort (Tilburg 1917) benoemd tot burgemeester en gemeentesecretaris van Moergestel. Hij zou gezicht geven aan de uitbreiding van het dorp in de jaren zestig. Onder zijn bewind werd tot tweemaal toe besloten het gemeentehuis fors uit te breiden (in 1965 en 1975). De eerste verbouwing kwam gereed in juni 1968 en Commissaris van de Koningin C.N. Kortmann mocht de opening verrichten. Hij memoreerde twintig jaar geleden zelf nog een achttal weken in Moergestel te hebben gewoond (hotel Fortuin) en besloot zijn speech met het aanbieden van een stem-urn om het stemmen in de Moergestelse gemeenteraad voortaan `een daarbij passende glans te geven'. De gemeenteraadspolitiek werd nog altijd beheerst door de drie standen: boeren, werknemers en middenstanders. Politieke aanvoerders in de jaren zestig waren Harrie Wolfs, Willeke van de Loo, Janus Rijnen, Toon van Gils en Sjef Meeuwis. In 1966 ontstond een nieuwe politieke groepering genaamd Partij voor Gemeenschappelijke Belangen (PGB) die onder leiding van F.C. Waijers meteen twee zetels in de raad verwierf. De uitbreiding van het dorp gaf aanleiding tot het doorbreken van standsgewijze geformeerde politieke formaties. De Moergestelse Werknemersgroepering werd in 1974 omgezet in de Sociale Volkspartij (SVP) en behaalde onder aanvoering van de oud-student Chris van Riel twee zetels, ook de VVD deed in dat jaar haar intrede in de raad. R. Damen bezette de eerste raadszetel voor de liberalen in Moergestel.
Vallende wethouders en schaalparels Toen burgemeester Poort in februari 1976 overleed, heette zijn opvolger Johannes B.S. ter Veer. De op 26 februari 1977 genstalleerde burgemeester was geboren te Breda en fungeerde voor zijn benoeming als burgemeester van Pannerden. Er kwam een geheel nieuw college van B&W, samengesteld uit de PGB en de SVP, tezamen beschikkend over zes van de elf zetels. Spraakmakend was het optreden van de jonge wethouder Chris van Riel. Onder zijn bestuur kwam een bestemmingsplan buitengebied op tafel waarin voor agrarische bedrijven aanmerkelijk minder mogelijkheden waren dan voorheen. Een meerderheid van de raad liet echter al snel weten niet akkoord te zullen gaan. Dat was voor Van Riel al in februari 1979 aanleiding om als wethouder op te stappen. Als burger haalde hij inzake het bestemmingsplan alsnog zijn gelijk bij provincie en Kroon om vervolgens te vertrekken naar Nijmegen. Daar zou hij vele jaren later het toneelstuk `De Val' van Camus regisseren. Van Riel bracht als acteur - hij speelde de aan lager wal geraakte advocaat - het stuk ook nog op de planken in Moergestel. Van Riels politieke val zou geen uitzondering blijven. Het college bestond na zijn opstappen uit twee PGB'ers: Noud Smits en Theo Mulders. De SVP trok echter vrij snel nadien haar steun aan het college in en raadslid Theo op 't Hoog stapte van PGB naar SVP over. Binnen het CDA heerste groot ongenoegen over het buitenspel zetten van die partij in 1978. Kortom de verhoudingen tussen de partijen waren troebel en `stuivertje wisselen' van partij was geen ongewone gang van zaken. Mulders verruilde de PGB voor het CDA. Maar de CDA-fractie besloot om niet Mulders maar Toon van Gils als wethouder kandidaat te stellen. Mulders volgde wel J. Swinkels op als fractievoorzitter van het CDA, nadat de laatste zich in de pers laatdunkend uitliet over de volgens hem `onderhandse onderhandelingen' van Boerenbond en CDA over het innemen van belangrijke politieke functies binnen het CDA. Van Gils en Smits werden als wethouders in 1990 afgelost door A. van den Meijdenberg en Th. op 't Hoog (CDA en Sociale Partij Moergestel). Maar ook hun wethoudersbestaan was van korte duur. Op 't Hoog trad af na een conflict met zijn eigen partij over het gemeentelijk financieel beleid; daarna volgde al snel Van den Meijdenberg zijn collega-wethouder. Het `België van Midden-Brabant' kopte Het Nieuwsblad in 1991, waar `wethouders bij bosjes vallen'. Een meer analytisch inzicht presenteerde oud-wethouder Mulders: `In het dorp hadden we al aan het begin van deze eeuw een gezeten stand van boeren, arbeiders en middenstanders. Geen van die groepen liet zich ondersneeuwen en dat is nu nog zo'. Een nieuw college werd gevormd door P. Gerlach (VVD) en L. Loosveld (PGB), met steun van de SPM. Het CDA stond opnieuw aan de zijlijn. Na de gemeenteraadsverkiezingen van 1994 kon de coalitie van PGB, VVD en SPM voortgezet worden. Maar toen fractieleider Noud Smits van de PGB uit zijn partij trad en Algemeen Belang oprichtte, was de coalitie feitelijk haar meerderheid in de raad kwijt. In 1996 waren twee heikele politieke kwesties (afsluiting Van Tienhovenlaan en Deeltaxi) voldoende voor de beide wethouders om het besluit te nemen om op te stappen. PGB en CDA kwamen overeen om, in de laatste maanden van Moergestels zelfstandig bestaan, de nieuwe wethouders te leveren in de personen van Loosveld en Van Gils. Inmiddels was burgemeester Ter Veer met pensioen gegaan en zijn taak werd op 2 september 1994 overgenomen door mr. J.J.M. Dosker, burgemeester van Dongen. Hij zou het ambt waarnemen totdat de bestuurlijke samenvoeging met Oisterwijk op 1 januari 1997 een feit zou zijn. Reeds in 1991 was duidelijk dat Moergestel zonder nauwe samenwerking met buurgemeenten niet zelfstandig zou kunnen bljven bestaan. Het gemeentebestuur. besloot in mei1991 zo spoedig mogelijk met Diessen en Oisterwijk te spreken over samenwerking om zo aan de herindeling te ontkomen. Het leidde in 1991 tot een keuze voor Oisterwijk en een gezamenlijk ambtelijk rapport `Oog voor morgen', waarin samenwerking met behoud van zelfstandigheid van de beide gemeenten werd bepleit. Op basis van dit rapport werd een `overeenkomst' tot samenwerking gesloten. Maar het herindelingsspook ging niet aan Moergestel voorbij. In zijn rapport stelde de commissie-Schampers in 1992 dat `schaal en draagvlak van de landelijke gemeente Moergestel ontoereikend zijn voor de door de gemeente te vervullen (toekomstige) taken. Samenvoeging met een andere gemeente is daarom noodzakelijk. De gemeente Oisterwijk komt daarvoor als eerste in aanmerking, o.a. gezien maatschappelijke oriëntatie, bestuurlijke samenwerking en landschappelijke samenhang'. In een brief van 7 juli 1992 aan Gedeputeerde Staten trachtte het Moergestelse college van B&W de conclusies van de commissie-Schampers te weerleggen. De reeds gestarte samenwerking met Oisterwijk bood volgens B&W juist voldoende waarborgen tot gemeenschappelijke taakuitoefening. Moergestel kende een redelijk voorzieningenniveau en het gemeentebestuur was erin geslaagd een `sturende rol (te) vervullen in het spanningsveld tussen landbouw versus natuur en landschap en recreatie'. Met dit laatste werd gedoeld op het aangescherpt beleid ten aanzien van de werkingssfeer van de ecologische richtlijn. Ten slotte memoreerde het gemeentebestuur nog dat door een saneringsproces de financiële positie van de gemeente inmiddels weer gezond was. Mondeling overleg met Gedeputeerde Staten op 13 juli 1992 mocht niet baten. Het provinciaal bestuur besloot op 3 november 1992 Moergestel en Oisterwijk samen te voegen. Het gemeentebestuur . berustte in die optie en schreef de bevolking op 26 januari 1993 een brief waarin geconcludeerd werd dat: `Moergestel waarschijnlijk toch samen zal gaan met een andere gemeente. In dat geval kiezen we voor Oisterwijk, waarmee we op diverse terreinen nu al samenwerken'. Een extern adviseur werd door beide gemeenten in de hand genomen om het proces van de fusie te begeleiden. Burgemeester Dosker verwoordde in zijn nieuwjaarstoespraak tot de Moergestelse gemeenteraad van 1996 de gevoelens in het Moergestelse voor het behoud van eigenheid in relatie tot Oisterwijk: `Een parel is een opeenhoping in bolvorming van parelmoer. Als bij afzetting door parelmoerlaag parels geheel vergroeien met de parelmoerlaag van de schelp dan noemt men dat een `blister'. Vergroeit de parel slechts gedeeltelijk met de schelp dan zijn het maar halve of driekwart parels en dan noemt men ze `schaalparels'. Moergestel had volgens de burgemeester de keuze al bepaald: `geen volledig aaneengroeien, dus geen blister maar een schaalparel straks in het Oisterwijkse'.
In 1965 kreeg Moergestel een nieuw politiebureau met arrestantencel en twee dienstwoningen. De beide politieagenten werden voorzien van zware brommers. Veel werk hadden ze in die tijd niet. Moergestel werd beschouwd als een rustige gemeente met niet veel criminaliteit. De arrestantencel verdween in 1985 vanwege de wettelijke verplichting om arrestanten gedurende dag en nacht te bewaken, en daar was geen personeel c.q. geld voor. Vanwege rijksbezuinigingen werd het politiekantoor in 1992 gesloten en werd Moergestel bij de rijkspolitie van Oisterwijk ingedeeld. Het vertrek van de broeders en zusters Het onderwijs in Moergestel was in de jaren vijftig voor honderd procent katholiek. Van de vier leerplichtige niet-katholieke kinderen, die het dorp in 1951 telde, gingen er drie naar de bijzondere school voor gewoon lager onderwijs te Oirschot en één naar de RK meisjesschool. Maar in diezelfde tijd ontstond er voor de broeders en zusters toch een nijpend probleem. Doordat er nauwelijks intredingen waren, kon men het geven van onderwijs op termijn niet blijven volhouden. De broeders van Dongen verlieten de St.-Jozefschool in 1959. De laatste broeder Edwinus werkte het nieuwe schoolhoofd G. Klomberg nog in. Al veel eerder deden leken hun intrede op de broederschool. Vlak na de oorlog was A. van Berkel als eerste leek aangesteld. Later kwamen A. van Iersel en J. van Baast. Op 1 september 1959 stonden zes jonge mannelijke onderwijzers zonder toog voor tweehonderd jongens. De oude bankjes maakten plaats voor tafeltjes en stoeltjes. Het Verenigingsgebouw kwam vrij en de nieuwe onderwijzers wilden er een gymnastieklokaal van maken. In de gemeente was namelijk geen enkel lokaal beschikbaar voor gymnastiekoefeningen. De gemeente stemde toe en in 1960 startte de verbouwing van het lokaal. Pas in 1975 werden er plannen gemaakt om te komen tot een sportzaal. Na enkele jaren vonden de mannelijke onderwijzers het toch verstandiger om voor de eerste klas een onderwijzeres te zetten. Het werd juffrouw Arons (F. Pillen-Arons). De meisjesschool kreeg in 1951 een nieuw gebouw aan de Kloosterlaan. Op 20 juni 1950 was daarvoor reeds de eerste steen gelegd. De nieuwe school werd genoemd naar Maria Goretti (een Italiaans meisje dat haar maagdelijke eer bewaarde doch dit met de dood moest bekopen; zij stond in de jaren vijftig nogal in de belangstelling vanwege een proces van heiligverklaring). De kleuterschool nam de twee nog bruikbare oude lokalen in. In 1959 verrees achter de dienstwoning aan de Kloosterlaan een nieuwe kleuterschool, die in 1962 werd geopend. In de jaren zestig groeide door de uitbreiding van het dorp het aantal kleuters beduidend. De school zat bij de aanvang van het schooljaar vaak al vol en de overige aanmeldingen konden slechts op een wachtlijst geplaatst worden. Er was in die jaren ook sprake van een eerste toenadering tot de jongensschool. De hoofden zuster Assisia en Klomberg bespraken vooraf leerplan en vakanties. Er werden zelfs volleybalwedstrijden tussen de schoolteams gehouden, waaraan ook de zusters fanatiek deelnamen. De jongensschool kreeg de beschikking over een dependance op de Maria-Gorettischool vanwege de snelle toename van het aantal leerlingen. Ook de brandweerkazerne en het trefcentrum deden als zodanig dienst. Het jaar 1968 werd een memorabel jaar voor het Moergestelse onderwijs. De klassen werden gemengd. Bovendien kregen de scholen nieuwe namen. Het hoofd van de Maria-Gorettischool, Joop van den Berg, dook in de regionale geschiedenis en vond een Graaf van Ursel (bewoners van kasteel Nieuwenhof) en een kanunnik Van Eyghen. Van Eyghen was een deken uit Oirschot die zich inspande tegen de pest. De Maria Gorettischool was ingenomen met de vondst en doopte zich om tot Graaf van Urselschool. Maar de leerkrachten van de St.-Jozefschool waren minder enthousiast over Van Eyghen; zij verzonnen zelf een naam: Boszicht. In het Klein Bungalowpark aan de Duyvekotstraat werd een nieuwe zevenklassige lagere school opgeleverd, die in 1969 onder de naam Hertog Janschool geopend werd. In het plan Heidevelden werd in 1971 een nieuwe kleuterschool in gebruik genomen: 't Heideveldje. De Zusters van Liefde speelden in de jaren vijftig nog een prominente rol bij het totstandkomen van naai- en knipcursussen (1949), van VGLO-onderwijs (1951) en typecursussen (1966). De zusters trokken zich in 1963 terug uit het basisonderwijs. De Maria-Gorettischool werd overgedragen aan het RK schoolbestuur Moergestel. Alleen de zusters Cordulia en Agnatine (door de kinderen verbasterd tot `acht-negen-tien') zetten zich nog in voor het kleuteronderwijs. In 1976 trokken ook zij zich terug. Aan een periode van 135 jaar zusteronderwijs was een einde gekomen. Als dank aan de zusters ontwierp de Moergestelse kunstenaar Hans van Brunschot het beeldje `Stanneke' dat op 19 maart 1978 een plaats kreeg bij de school. De laatste twee zusters, José Smits en Hélène 's Gravendijk, konden op een afscheidsreceptie bijna zeshonderd oudere en jongere Moergestelnaren begroeten, die persoonlijk hun dank aan de zusters wilden overbrengen. Door de groei van het aantal inwoners en door de toenemende onkerkelijkheid was de behoefte aan openbaar onderwijs weer manifest geworden. In 1988 ontstond een initiatiefgroep openbaar onderwijs. Al in 1989 kon de openbare school Bienekebolders van start gaan. Drie katholieke scholen en één openbare school voor het dorp was te veel van het goede. Het katholieke schoolbestuur besloot daarom in 1992 om basisschool Boszicht op te heffen. |