Onderwijs Afdrukken

Deel 1: Een geschiedenis van Moergestel tot 1811

door Paul van Dun

-6-Onderwijs

De tekst komt uit: Ad van den Oord en Paul van Dun: Merk toch hoe sterk. Moergestel schreef geschiedenis (Moergestel, 1996) (copyright).


Over in Moergestel gegeven (lager) onderwijs zijn geen bronnen van voor 1671 bewaard gebleven. Wat er tot 1800 wel aan schriftelijke bronnen bewaard is gebleven, vertelt ons niets over de lesinhoud. Veel meer dan rekenen, lezen en schrijven, wat godsdienst en misschien een beetje geschiedenis zal dit echter niet geweest zijn. Erg veel hebben de kinderen er ook niet van opgestoken. Wanneer ze op latere leeftijd iets moesten ondertekenen, bleek dat ze niet (meer), of enkel uiterst krampachtig konden schrijven.
Na 1648 werd ook in Brabant de protestantisering van het onderwijs aangepakt. In dit kader moesten de schoolmeesters voortaan van hervormden huize zijn. Het in 1655 opgestelde 'stuck van de scholen en schoolmeesteren' geeft een aardige kijk op de opzet en inrichting van de scholen. Het verklaart ook waarom de kinderen van het toenmalig onderwijs weinig intellectuele bagage meekregen. Het doel van dat onderwijs was namelijk drieërlei; de kinderen opvoeden in de hervormde religie, de kinderen zedigheid en gehoorzaamheid aanleren en pas in de derde en laatste plaats kennis en vaardigheden overdragen.
Er werd een omslachtig leersysteem gehanteerd waarbij de leerlingen allemaal voor zichzelf in eigen tempo aan de gang waren. Het duurde daardoor zeker drie jaar voordat de leerlingen konden lezen. Pas wanneer ze konden lezen, mochten ze gaan proberen om losse letters te gaan schrijven. Met zo'n onhandige ganzenveer was dat zeker geen eenvoudige opgave. De schoolmeester had vooral het bewaren van de orde en het aan zijn lessenaar overhoren van individuele leerlingen tot taak. Het schoolmeesterschap werd meestal gecombineerd met een andere functie; in Moergestel met die van koster.

De eerste Moergestelse school?

Het oudste geschrift waarin iets over een Moergestelse school staat, doet vermoeden dat er voor 1671 in Moergestel zelfs helemaal geen school geweest zou zijn. Dat is echter zeer onwaarschijnlijk, omdat ook Moergestel evenals de meeste andere plaatsen in de Meierij, eerder al wel een parochieschooltje zal hebben gehad. De in juli 1671 gesloten overeenkomst tussen de regenten en schoolmeester Gerrit van Hogerlinden dat binnen vier maanden een school gesticht zou worden, had waarschijnlijk dan ook betrekking op een aan de geldende voorschriften beantwoordende school. De stichting van de nieuwe school was niet zonder problemen gegaan; met name de locatie schijnt een probleem geweest te zijn. Hierover werd beslist dat deze door de regenten uitgekozen zou worden. De overeenkomst werd afgesloten met de opmerking dat 'partijen zich hiermede volcomen gecontenteert ende vergenoeght' hadden.
Hogerlinden bleef overigens niet lang in Moergestel. Hij verruilde het dorp in 1675 voor zijn nieuwe standplaats Oisterwijk. De Oisterwijkse schoolmeester, Dirk Henninghes, kwam omdat hij het wat rustiger aan wilde gaan doen naar Moergestel. Al vrij vlot na zijn aankomst in Moergestel diende Henninghes bij het dorpsbestuur een verzoek tot aanschaf van een nieuwe meestersstoel, en 'eeniger bequame schrijfbancken' voor zijn leerlingen in.
De schoolmeester moest zijn salaris deels zelf vergaren. Naast de gewone door het dorpsbestuur  vastgestelde inkomsten, mocht hij ook tweemaal per jaar een 'ommegang' door het dorp maken. Met Pasen haalde hij bij de bevolking paaseieren, en na de oogst haalde hij graan op. In de loop van de achttiende eeuw kreeg een deel van de bevolking echter weerstand tegen deze gewoonte. Ze zagen de ommegang als bedelarij, en lieten de schoolmeester dat duidelijk merken door hem 'op een veragtelijke wijze' het een en ander toe te duwen. De schoolmeester liet het dorpsbestuur  weten 'dat hem sulcks seer tegen de borst is', en verzocht daarom het bestuur de ommegang te schrappen en in geld te compenseren. Het dorpsbestuur  ging hiermee akkoord.

Het schoolmeestershuis

De schoolmeester woonde in een dienstwoning. Gedeputeerden die in opdracht van de Raad van State de woning van schoolmeester Van Kelckhoven kwamen controleren, ontdekten er een aantal tekortkomingen aan: de schoolmeester had geen waterput aan zijn huis, en 'oock genoegsaem geen kelder om bier voor sijn familie in te bergen'. Er was in het huis ook geen goede zolder om graan te bewaren, of een 'betstede om sijn kinderen met eenige vrijhijt te plaetsen'. De gedeputeerden verzochten het dorpsbestuur de nodige verbeteringen aan te brengen, omdat 'een man met vrouw en veel kinderen allen dese dingen niet kan ontbeeren, en soo wel de reden en billickhijt, als oock de orders van den staet desen nootsekelijckheden van U waerden vereijsschen'. Vooral de bedsteden voor de kinderen, en de waterput moesten er snel komen.

Onderwijsfamilie Van Kelckhoven

In het tweede decennium van de achttiende eeuw werd de eerste Van Kelckhoven als onderwijzer van Moergestel aangesteld. Eind achttiende eeuw stond Jacobus van Kelckhoven voor de klas, maar hij was inmiddels zo oud dat hij zijn kleinzoon Carel Jacobus als plaatsvervanger gebruikte. Toen de oude Van Kelckhoven in 1799 overleed, vroeg de kleinzoon het dorpsbestuur  om de school 'provisioneel' te mogen waarnemen. Omdat de regenten niet tevreden waren over 'het slecht waarnemen van de school', wezen ze het verzoek resoluut af. Maar wellicht wilden de regenten meer tegemoet komen aan de meerderheid van de bevolking door een katholieke onderwijzer aan te stellen. De opmerking dat 'godsdienstijver en antipatriottische denkwijze', bij Carel van Kelckhoven 'wezendlijk in zijn (...) verdorven hart te huys' hoorden, is een aanwijzing in deze richting.
Carel kreeg van het dorpsbestuur  ook geen verklaring van goed gedrag, want hij zou 'een leeglooper en onrustzoeker' zijn. Doorat hij te veel tijd besteedde aan het jagen en zijn jachthonden, had hij als vervanger van zijn grootvader gefaald. Volgens de schepenen kon hij het niet verkroppen dat het onderwijzersambt van zowel zijn groot- als overgrootvader, en waartoe hij 'nog iever nog bekwaamheid besit', 'niet erfelijk op zijn minderjarig hooft blijft rusten'. Carel zou zich tegenover de bestuurders die hij persoonlijk benaderde voor zijn verklaring van goed gedrag ook niet correct gedragen hebben. De typeringen van zijn gedrag varieerden van 'kwaadaardig' tot 'op eene zeeden kwetsende wijze'. De president had hij met 'eysselijke vloeken, rasen en drijgementen' bejegend.

Ondertussen was het dorpsbestuur  naar een nieuwe onderwijzer op zoek gegaan. Er waren vier sollicitanten. Johannes Naaykens uit Hilvarenbeek, Frederik van Roessel uit Tilburg en de Moergestelnaren Adrianus Vriens en .... Carel van Kelckhoven. Uiteindelijk werd Van Roessel wegens zijn goed gedrag en bekwaamheid aangesteld. Blijkens zijn brief beschikte hij ook over de nodige 'geleertheyd in leezen, schreyven en de ceyferkonst'. Bij veel dorpelingen wekte de benoeming van de buitenstaander - 'een glaazenmaaker, ongewoon om kinderen te onderwyzen' - veel onvrede op. Ze hadden liever Carel van Kelckhoven gezien. Uiteindelijk bleek Van Roessel ook niet naar behoren te functioneren. Desondanks kon hij tot op hoge leeftijd aanblijven.

Spijbelen

Het in 1655 vastgestelde 'stuck van de scholen ende schoolmeesteren', schreef ook de schooltijden voor. Een lesdag viel uiteen in twee dagdelen, respectievelijk van 's morgens acht tot elf, en 's middags van een tot vier uur. De woensdag- en zaterdagmiddag waren vrij. Uitdrukkelijk werd vermeld dat deze uren zowel 's zomers als 's winters golden. Dat is niet vreemd, want vooral 's zomers was er veel werk op het land. Ook een helpende kinderhand, kon daarbij goed gebruikt worden.
Rond 1800 was deze situatie nog niet veel anders. In 1801 berichtte Pieter de la Court aan de 'Agent van Nationale Oeconomie' dat de plattelandslandjeugd 'voornamentlijk des winters ter school gezonden, maar des zomers weinig omdat dezelve alsdan moet werken'. Al op jonge leeftijd, met een jaar of zes, gingen kinderen met het vee naar de 'gebroektens' en weiden. Met tien jaar reden zij al op de mestkar of waren het schaapherders. De meeste jongens waren 'voor het einde hunner wasdoms stijf en krom gearbeid'. Op scholen zou volgens De la Court vooral landbouwonderwijs de aandacht moeten krijgen.
 
Venster sluiten